Artikel 13b Opiumwet en de evenredigheidstoets

Sinds de conclusie van staatsraden advocaat-generaal Widdershoven en Wattel over de evenredigheidstoetsing door de bestuursrechter van 7 juli jl. is er nog veel onduidelijkheid over hoe dit in de rechtspraktijk uitpakt. Dat komt vooral omdat de conclusie nog niet door de Raad van State is gevolgd. In een aantal uitspraken lijken rechters echter al wel een voorschot te nemen op deze conclusie. Zo ook de Raad van State in de recente uitspraak in een 13b Opiumwet-zaak van 6 oktober jl. (ECLI:NL:RVS:2021:2243). Franc Pommer, specialist op het gebied van openbare orderecht praat u bij over deze uitspraak.

"Bij besluit van 14 januari 2019 heeft de burgemeester van Rotterdam besloten om de huurwoning van [appellanten sub 2] aan de [locatie] voor zes maanden te sluiten. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een woning een middel als bedoeld in lijst I of lijst II, behorend bij de Opiumwet, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. De burgemeester heeft besloten de woning voor zes maanden te sluiten, omdat de politie op 30 oktober 2018 in de slaapkamer van een meerderjarige zoon 237,7 g cocaïne, een contant bedrag van € 7.000,00, een grammenweegschaal en een rol plastic zakjes heeft aangetroffen. [appellanten sub 2] en de burgemeester zijn het met elkaar eens dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten, maar verschillen van mening over de vraag of hij in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.*RaadvanState"



Jurisprudentie

Raad van State 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243