A-G Wissink zegt nee tegen klachtplicht op loonvorderingen

Als verweer tegen een vordering tot betaling van gewerkte overuren beroept de werkgever zich op de klachtplicht van art. 6:89 BW. Het hof honoreert dit verweer. Hiertegen richt zich het principale cassatiemiddel. Dit slaagt naar mijn mening. Dit geval moet worden gekwalificeerd als het niet verrichten van de prestatie om voor gewerkte uren het loon te betalen, niet als een gebrek in die prestatie. Het incidentele cassatiemiddel klaagt naar mijn mening vergeefs over het oordeel van het hof dat, gelet op de gedachte van ongelijkheidscompensatie en bescherming van de werknemer die ten grondslag ligt aan titel 7.10 BW, een beroep van de werkgever op schending van de klachtplicht terughoudend getoetst moet worden. 



Jurisprudentie

Parket bij de Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:PHR:2024:381
Hoge Raad 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:336
Hoge Raad 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3531
Hoge Raad 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1536
Hoge Raad 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1176
Hoge Raad 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3876
Hoge Raad 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593