Hoge Raad 9 oktober 2020 | Deus ex machina

In deze zaak gaat het om een enquêteprocedure. De uitspraak van de Hoge Raad is voor mij als jurist in verschillende opzichten onbevredigend, maar dat is (waarschijnlijk) eigen aan ons procesrecht. Terwijl de “hoofdprocedure” al is geëindigd, beslist de Hoge Raad dat op zichzelf over een eerdere beslissing doorgeprocedeerd kon worden, maar wijst vervolgens het cassatieberoep af, zonder daarop inhoudelijk in te gaan. Dat laat in ieder opzicht open wat zou hebben moeten gebeuren indien het beroep wel gegrond zou zijn verklaard. Wat had dan gemoeten. Het tweede opzicht waarin ik de uitspraak onbevredigend vind, is, dat het voor de praktijk nuttig zou zijn geweest wanneer de Hoge Raad zich had uitgesproken over verschillende onderdelen van de uitspraak van de Ondernemingskamer. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de vraag hoe juridisch de overdracht va aandelen ten titel van beheer moet worden geduid en of door de Ondernemingskamer in een enquêteprocedure benoemde functionarissen wel kunnen besluiten elkaar namens een vennootschap te dechargeren of te vrijwaren.



Jurisprudentie

Hoge Raad 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1593