Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:1893 Hoge Raad 1 december 2020

ECLI:NL:HR:2020:1893

Datum: 01-12-2020

Onderwerp: Strafrechtelijke handhaving

Overige onderwerpen: Wanneer strafbaarstelling

Rechtsgebiedenregister: Vreemdelingenrecht, Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij weet dat tegen hem inreisverbod is uitgevaardigd, art. 197 Sr. Art. 11.2 terugkeerrichtlijn. 1. Is strafvervolging t.z.v. art. 197 Sr mogelijk tegen illegale vreemdeling tegen wie inreisverbod is uitgevaardigd, zolang hij Nederland nog niet heeft verlaten? 2. Kwalificatieklacht. Bestanddeel dat verdachte “wist of ernstige reden had te vermoeden” dat tegen hem inreisverbod was uitgevaardigd ontbreekt in bewezenverklaring.
Ad 1. Gelet op de in art. 197 Sr gebruikte woorden “dat inreisverbod is uitgevaardigd” en wetsgeschiedenis bij art. 197 Sr, ziet deze bepaling op illegaal verblijf in weerwil van uitvaardiging van inreisverbod en niet slechts op illegaal verblijf na schending van dat verbod. HR onderschrijft aldus uitleg van deze bepaling, zoals vermeld in arrest van HvJEU (ECLI:EU:C:2020:724). Dat in wetsgeschiedenis daarnaast ten onrechte ook enkele malen wordt gesproken over “overtreding van inreisverbod” doet daaraan niet af. Het hiervoor bedoelde verblijf is (als het in wetsgeschiedenis genoemde ‘gekwalificeerd illegaal verblijf’) strafbaar wanneer verdachte weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat tegen hem inreisverbod is uitgevaardigd. I.h.b. stelt art. 197 Sr niet als voorwaarde voor strafrechtelijke aansprakelijkheid dat verdachte na uitgevaardigd inreisverbod grondgebied van EU heeft verlaten zodat inreisverbod ook daadwerkelijk is ingegaan. Evenmin stelt deze bepaling als voorwaarde dat gegeven inreisverbod is geschonden doordat verdachte (na verlaten van EU) in strijd met inreisverbod EU weer is binnengekomen. V.zv. middel betoogt dat hiervoor gegeven uitleg van art. 197 Sr in strijd is met terugkeerrichtlijn, berust het op onjuiste rechtsopvatting gelet op hiervoor genoemd arrest van HvJEU. Gelet op bewoordingen van art. 197 Sr en wetsgeschiedenis bij die bepaling, voorziet art. 197 Sr in toegankelijke, nauwkeurige en voorzienbare strafbaarstelling van “gekwalificeerd illegaal verblijf”, zodat deze voldoet aan vereisten van art. 49.1 Handvest van grondrechten van EU en art. 7.1 EVRM. Daarbij is van belang dat art. 197 Sr niet schending van gegeven inreisverbod strafbaar stelt of bij omschrijving van strafbaar gesteld gedrag verwijst naar schending van dat verbod maar slechts uitvaardiging ervan.
Ad 2. In aanmerking genomen dat bewezenverklaring niet bestanddeel bevat dat verdachte “wist of ernstige reden had te vermoeden” dat inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd, heeft hof bewezenverklaarde ten onrechte gekwalificeerd als “als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat tegen hem inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van art. 66a.7 Vreemdelingenwet 2000”.
Volgt vernietiging en terugwijzing. Vervolg op ECLI:NL:HR:2018:2192 (prejudiciële vraag aan HvJEU).

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. dr. Aniel Pahladsingh

senior jurist Ministerie van SZW EU recht en Internationaal recht