Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 juli 2023 Gerechtshof Amsterdam 6 juli 2023 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 juli 2023 Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27 juni 2023 Rechtbank Amsterdam 22 juni 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:GHAMS:2022:1424 Gerechtshof Amsterdam 10 mei 2022

ECLI:NL:GHAMS:2022:1424

Datum: 10-05-2022

Onderwerp: PIJ

Rechtsgebiedenregister: Jeugdrecht strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl

De verdachte, de medeverdachte en het overleden slachtoffer waren lid van rivaliserende drillrapgroepen. Het onderhavige incident echter, blijkt op grond van de stukken in het dossier geen vooraf afgesproken ontmoeting te zijn geweest waarbij de tussen deze groepen bestaande vete uitgevochten moest worden. Maar deze context is wel de reden dat de verdachte, de medeverdachte en het slachtoffer op straat grote messen en machetes bij zich droegen en niet schroomden deze wapens toen tegen elkaar te gebruiken. In zoverre kan de onderhavige strafzaak worden geplaatst tegen de achtergrond van de zorgelijke ontwikkelingen omtrent drillrap in Nederland. Het hof stelt vast dat de medeverdachte zich in een noodweersituatie bevond op het moment dat de verdachte het slachtoffer in zijn hals heeft gestoken. De verdachte heeft meteen toen hij het portiek uitstapte, en voordat hij de feitelijke situatie kon inschatten, met gestrekte arm met een mes in de hals van het slachtoffer gestoken, terwijl hij hem van achteren benaderde. Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de wijze waarop de verdachte zijn mes heeft gebruikt niet in redelijke verhouding staat tot de aanranding jegens medeverdachte. Nu niet is voldaan aan de eis van proportionaliteit komt de verdachte geen beroep op noodweer toe. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat er bij de verdachte sprake is geweest van een door de onmiddellijke wederrechtelijke aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging die van doorslaggevend belang is geweest voor het op deze wijze steken met het mes. De verdachte komt geen beroep op noodweerexces toe. Het Pieter Baan Centrum heeft uitgebreid gerapporteerd en gezien de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan geadviseerd tot toepassing van het zogenaamde adolescentenstrafrecht als ook oplegging van een PIJ-maatregel. Het gerechtshof heeft dit advies overgenomen en deze verdachte veroordeeld tot de maximale jeugddetentie van 24 maanden en oplegging van een PIJ-maatregel.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Ad van der Linden

oud-(kinder)rechter, medewerker Universiteit Utrecht, voorzitter Beroepscollege Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) en van de Regionale Klachtencommissie Jeugd Eemland