Centrale Raad van Beroep 30 november 2023 Centrale Raad van Beroep 30 november 2023 Centrale Raad van Beroep 29 november 2023 Centrale Raad van Beroep 16 november 2023 Centrale Raad van Beroep 15 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:CRVB:2021:1678 Centrale Raad van Beroep 30 juni 2021

ECLI:NL:CRVB:2021:1678

Datum: 30-06-2021

Onderwerp: Wmo en Wlz

Rechtsgebiedenregister: Sociaal-zekerheidsrecht

Vindplaats: Avdr.nl

Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het college mocht aannemen dat betrokkene aanspraak zou kunnen maken op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wlz. Uit de Contactjournaals van het buurtteam blijkt dat namens betrokkene, in samenspraak met het college, een Wlz-aanvraag is gedaan omstreeks 16 augustus 2017. Vervolgens heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de dochter van betrokkene en een medewerker van CIZ over deze aanvraag. In december 2017 is duidelijk geworden dat betrokkene de Wlz-aanvraag heeft stopgezet. Hieruit volgt dat is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 2.3.5, zesde lid, van de Wmo 2015. Gelet op bovenstaande is het college niet gehouden, maar wel bevoegd om een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het college heeft van deze bevoegdheid ook gebruik gemaakt door aan betrokkene vijf uur per week ambulante begeleiding in de vorm van een pgb te verstrekken. Niet kan worden geoordeeld dat het college hiertoe bij afweging van de rechtstreeks betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen. Appellanten hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat vijf uur ambulante begeleiding per week niet volstond en dat veertien uur per week (twee uur per dag) nodig was. De bijlage bij het ondersteuningsplan noch het pgb behorend bij een indicatie op grond van de Wlz biedt daarvoor aanknopingspunten. Wat appellanten verder hebben aangevoerd evenmin. Het college is voor de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening uitgegaan van de datum waarop betrokkene zich volgens de informatie van het college heeft gemeld met een behoefte aan begeleiding. De beroepsgrond dat betrokkene al op of omstreeks 26 juni 2017 een telefonische melding heeft gedaan en die datum daarom de ingangsdatum zou moeten zijn slaagt niet, omdat appellanten dit niet concreet en verifieerbaar aannemelijk hebben gemaakt. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Erik Klein Egelink

senior rechter Rechtbank Gelderland