ECLI:NL:CRVB:2022:313
Datum: 17-02-2022
Onderwerp: Erkenning van PTSS als beroepsziekte (politie)
Rechtsgebiedenregister: Ambtenarenrecht
Vindplaats: Avdr.nl
Ter zitting van de Raad is namens de korpschef bevestigd dat waar het gaat om incident 2, 3 en 4, enkel het ontbreken van een formeel dienstverband met de politie ten tijde van de bewuste incidenten in de weg staat aan erkenning van de PTSS van betrokkene als beroepsziekte. Tussen partijen is dus niet in geschil dat wat betreft deze incidenten voor het overige aan de vereisten voor die erkenning is voldaan. De incidenten 2, 3 en 4 hebben zich tijdens het verrichten van de bedoelde politiediensten, onder gezag van de politie, voorgedaan. Vast staat verder dat betrokkene aansluitend aan die diensten, vanaf april 1982 tot augustus 2018, politieambtenaar was in de zin van de Politiewet 2012. In zoverre staat niets een rechtspositioneel besluit ten aanzien van betrokkene als (gewezen) politieambtenaar in de weg. De incidenten 2, 3 en 4 zijn dus ten onrechte met een beroep op deze bepaling ter zijde geschoven. Gezien deze uitkomst kan wat in dit kader is aangevoerd over het gelijkheidsbeginsel buiten bespreking blijven. De Raad komt daarmee wat betreft de incidenten 2, 3 en 4, zij het op andere gronden, tot hetzelfde eindoordeel als de rechtbank. Dit eindoordeel heeft bij het nadere besluit geleid tot erkenning van de bij betrokkene vastgestelde PTSS als beroepsziekte, en dus tot het voor betrokkene meest gunstige resultaat. Dat betekent dat wat de rechtbank heeft overwogen over de afhandeling van incident 1, evenmin nog bespreking behoeft. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet, met verbetering van gronden, worden bevestigd. Nu betrokkene met het nadere besluit volledig is tegemoetgekomen, wordt dit besluit niet in de beoordeling betrokken. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.