Hoge Raad 15 maart 2024 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 maart 2024 Gerechtshof Den Haag 27 februari 2024 Rechtbank Limburg 14 februari 2024 Rechtbank Oost-Brabant 6 februari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:CRVB:2022:532 Centrale Raad van Beroep 8 februari 2022

ECLI:NL:CRVB:2022:532

Datum: 08-02-2022

Onderwerp: Behandelmogelijkheden

Rechtsgebiedenregister: Sociaal-zekerheidsrecht, Arbeidsrecht

Vindplaats: Avdr.nl


Vastgesteld wordt dat partijen niet van mening verschillen over de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster op datum in geding, 27 augustus 2015. Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag of de arbeidsongeschiktheid op datum in geding ook als duurzaam moet worden aangemerkt zodat werkneemster op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom en in welk opzicht een verbetering van de belastbaarheid van werkneemster verwacht kon worden door vermindering van medicatie of behandeling in een gespecialiseerd instituut. Evenmin is duidelijk geworden op welke punten van de FML verbeteringen te verwachten zijn en wat dit betekent voor de belastbaarheid voor arbeid. Omdat in hoger beroep nog steeds geen deugdelijke motivering is gegeven en het Uwv zich op het standpunt blijft stellen dat er geen aanleiding is om het standpunt te wijzigen, moet ervan worden uitgegaan dat zo’n motivering niet meer kan worden gegeven. Mede gelet op het verloop en de duur van onderhavige procedure wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 2 april 2015 te herroepen, te bepalen dat werkneemster met ingang van 27 augustus 2015 recht heeft op een IVA‑uitkering en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Redelijke termijn. Uitgaande van een termijn van in totaal vier jaar, levert dat een overschrijding van de redelijke termijn op van twee jaar en tien maanden. De redelijke termijn is alleen in de rechterlijke fase geschonden en de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan betrokkene tot een bedrag van € 3.000,-. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Verder is aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Ten slotte zal worden bepaald dat van het Uwv griffierecht in hoger beroep zal worden geheven.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Kerstin Hopman

advocaat Advocatenkantoor Kerstin Hopman