ECLI:NL:GHARL:2020:5447
Datum: 14-07-2020
Onderwerp: Verplichte anticonceptie
Rechtsgebiedenregister: Personen- en familierecht, Jeugdrecht civiel
Vindplaats: Avdr.nl
Het hof heeft verdachte veroordeeld wegens doodslag op zijn echtgenote en doodslag op het ongeboren levensvatbare kind. Het hof verbetert en vult de bewijsmotivering van de rechtbank aan.Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. Verdachte heeft zijn echtgenote om het leven gebracht door het dichtknijpen en/of –drukken van de keel/hals. Uit pathologisch onderzoek is gebleken dat zich in de baarmoeder van het slachtoffer een overleden maar normaal ontwikkelde foetus van 24 tot 28 weken bevond. Naar geldend recht wordt aangenomen dat van levensvatbaarheid in de zin van artikel 82a Sr kan worden gesproken bij een zwangerschapsduur van 24 weken en langer. Het hof is van oordeel dat artikel 82a Sr naar doel en strekking in het onderhavig te beoordelen geval niet heeft beoogd ten aanzien van een ongeboren kind een bijzondere opzetrelatie aan te brengen in de door de verdediging bedoelde zin dat van strafbaarheid alleen sprake kan zijn indien bewijs voorhanden is van opzet bij verdachte op de levensvatbaarheid van de vrucht. Toereikend voor strafbaarheid van dit onderdeel is hier de bij de verdachte vastgestelde wetenschap van de zwangerschap van zijn vrouw, waarmee ook de voorzienbaarheid van het trieste gevolg van zijn handelen is gegeven. Het tot vrijspraak beoogde verweer wordt dan ook verworpen.