ECLI:NL:PHR:2021:875
Datum: 28-09-2021
Onderwerp: Verplichte anticonceptie
Rechtsgebiedenregister: Personen- en familierecht, Jeugdrecht civiel
Vindplaats: Avdr.nl
Conclusie AG. Doodslag op een vrouw en haar ongeboren kind, art. 287 Sr (meermalen gepleegd). Middelen hebben o.a. betrekking op de vraag of het in art. 287 Sr opgenomen delictsbestanddeel ‘een ander van het leven beroven’ – zoals voor een ongeborene gedefinieerd in art. 82a Sr – onder het opzetvereiste valt, zodat verdachte (voorwaardelijk) opzet moest hebben op het doden van een levensvatbaar ongeboren kind. De AG is van mening dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat deze eis in de wet niet gesteld wordt en dat op grond van art. 82a Sr ten aanzien van het ongeboren kind geen bijzonder opzetvereiste geldt. Volgens de AG hoeft dat niet tot cassatie te leiden. In de door het hof gebruikte bewijsmiddelen ligt het oordeel van het hof besloten dat de verdachte, gelet op zijn wetenschap van de duur van de zwangerschap (meer dan 24 weken), voorwaardelijk opzet had op het doden van de levensvatbare ongeboren vrucht. Voor het overige kan het cassatieberoep volgens de AG met toepassing van art. 81 lid 1 RO worden verworpen.