Hoge Raad 12 maart 2024 Rechtbank Oost-Brabant 20 februari 2024 Rechtbank Midden-Nederland 13 februari 2024 Hoge Raad 13 februari 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:1970 Hoge Raad 15 december 2020

ECLI:NL:HR:2020:1970

Datum: 15-12-2020

Onderwerp: Aanwezigheid geheimhoudersstukken

Overige onderwerpen: Aanwezigheid geheimhoudersstukken

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



OM-cassatie. Ter uitvoering van Europees onderzoeksbevel dat was uitgevaardigd door justitiële autoriteiten van Frankrijk is ex art. 98 Sv onder diverse vennootschappen administratie in beslag genomen en zijn digitale gegevens vastgelegd, waarna notaris en notariskantoor o.g.v. art. 552a jo art. 5.4.10.1 Sv klaagschrift hebben ingediend. (Afgeleid) verschoningsrecht notariskantoor. Rb heeft klaagschrift n-o verklaard t.a.v. inbeslaggenomen papieren gegevens en beklag gegrond verklaard v.zv. dat ziet op vastgelegde digitale gegevens. 1. Beklagrecht klagers. Kan verschoningsgerechtigde als “belanghebbende” klaagschrift indienen, nu stukken en gegevens onder ander in beslag zijn genomen? 2. Tijdigheid klaagschrift. Is klaagschrift ingediend binnen 14 dagen nadat kennisgeving a.b.i. art. 5.4.10.1 Sv aan beslagene heeft plaatsgevonden? 3. Gegrondverklaring beklag t.a.v. digitale gegevens en in handen van RC stellen van deze gegevens.
Ad 1. Blijkens wetsgeschiedenis van implementatie van EOB beoogde wetgever met in art. 5.4.10 Sv neergelegde regeling te bereiken dat in geval van uitvoering van EOB voor betrokkenen “dezelfde rechtsmiddelen openstaan als in Nederlandse zaak” en dat daarbij “beklagprocedure van art. 552a Sv als belangrijkste rechtsmiddel geldt”. In het licht hiervan moet art. 5.4.10 Sv zo worden begrepen dat voor verschoningsgerechtigde ook beklagmogelijkheid van art. 552a Sv openstaat ingeval i.h.k.v. uitvoering van EOB stukken en/of vastgelegde gegevens in beslag zijn genomen en dat daarbij in beginsel ook uitgangspunten en regels gelden die in eerdere rechtspraak (o.a. ECLI:NL:HR:2018:1960 en ECLI:NL:HR:2020:1048) zijn geformuleerd i.v.m. gevallen waarin persoon met bevoegdheid tot verschoning a.b.i. art. 218 Sv met beroep op zijn verschoningsrecht opkomt tegen inbeslagneming van stukken en/of gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers. Dat strookt ook met art. 14.1 Richtlijn en met de in art. 5.4.4 Sv tot uitdrukking gebrachte bedoeling van wetgever dat uitvoering van EOB dient te worden geweigerd indien en v.zv. wordt vastgesteld dat die uitvoering onverenigbaar is met verschoningsrecht. Tegen achtergrond hiervan dient art. 5.4.10 Sv zo te worden uitgelegd dat, indien stukken en/of vastgelegde gegevens onder ander dan verschoningsgerechtigde in beslag zijn genomen, verschoningsgerechtigde als “belanghebbende” klaagschrift kan indienen o.g.v. art. 5.4.10.3 jo. 552a Sv.
Ad 2. Ex art. 5.4.10.1 Sv dient OvJ in gevallen als i.c., waarin i.h.k.v. EOB stukken en/of vastgelegde gegevens in beslag zijn genomen, beslagene (indien geheimhouding van onderzoek daardoor niet in het gedrang komt) in kennis te stellen van zijn bevoegdheid om binnen 14 dagen na kennisgeving klaagschrift ex art. 552a Sv in te dienen bij Rb. Tegen achtergrond van wat hiervoor is overwogen over rechtspositie van verschoningsgerechtigde bij uitvoering van EOB brengt redelijke wetsuitleg met zich dat indien beslagene aanvoert dat voldoende concreet aangeduide geheimhouder bevoegdheid tot verschoning kan uitoefenen t.a.v. inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens dan wel indien OvJ anderszins reden heeft aan te nemen dat bepaalde geheimhouder die bevoegdheid kan uitoefenen, OvJ de verschoningsgerechtigde in kennis dient te stellen van zijn bevoegdheid om binnen 14 dagen na kennisgeving o.g.v. art. 98.2 Sv bezwaar te maken tegen inbeslagneming van stukken of vastlegging van gegevens en daarnaast klaagschrift o.g.v. art. 5.4.10 jo. 552a Sv in te dienen bij Rb. Dat strookt ook met het uit art. 14.4 Richtlijn blijkende uitgangspunt. Daarom is i.c. niet beslissend op welk moment aan beslagene de kennisgeving a.b.i. art. 5.4.10. Sv is gedaan. Redelijke wetsuitleg brengt met zich dat verschoningsgerechtigde binnen 14 dagen nadat aan hem desbetreffende kennisgeving is gedaan dan wel (indien die kennisgeving niet is gedaan) nadat hij anderszins heeft kennisgenomen van beslag en voor hem kenbaar is dat dit beslag ziet op stukken en/of gegevens waarover mogelijk zijn plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, hiervoor genoemde bevoegdheden kan uitoefenen. Blijkens haar overwegingen heeft Rb vastgesteld dat klagers geen kennisgeving a.b.i. art. 5.4.10 Sv hebben ontvangen, hoewel deze klagers wel “verschoningsgerechtigden zijn in deze procedure”. Rb heeft verder vastgesteld dat klagers hun klaagschrift binnen 14 dagen na kennisname van beslag hebben ingediend. Op die vaststellingen gebaseerd oordeel Rb dat klaagschrift onder deze omstandigheden tijdig is ingediend, getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
Ad 3. O.g.v. art. 98.1 Sv is het eerst aan RC om te beslissen over beroep op verschoningsrecht dat is gedaan t.a.v. stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1960). Indien Rb bij behandeling van een o.g.v. art. 552a Sv ingediend klaagschrift vaststelt dat klager m.b.t. inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en dat RC daarover (nog) niet heeft beslist, dient zij behandeling van klaagschrift aan te houden en zaak in handen van RC te stellen teneinde beschikking te geven a.b.i. 98.1 Sv (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1960 en ECLI:NL:HR:2018:553). Gelet hierop is oordeel Rb dat klaagschrift gegrond dient te worden verklaard v.zv. dat ziet op gegevens die Rb hiertoe in handen van RC heeft gesteld, onjuist.
Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing. Vervolg op ECLI:NL:HR:2020:1228 (rolbeslissing). Samenhang met 19/03850 Br.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)