Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2019:1146 Hoge Raad 9 juli 2019

ECLI:NL:HR:2019:1146

Datum: 09-07-2019

Onderwerp: Rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs in de zin van artikel 9 lid 2 WVW

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Rijden terwijl verdachte wist dat rijbewijs ongeldig was verklaard, art. 9.2 WVW 1994. 1. Was rijbewijs verdachte op pleegdatum ongeldig? 2. Is na ongeldigverklaring rijbewijs geen ander rijbewijs afgegeven aan verdachte? 3. Kan uit omstandigheid dat besluit tot ongeldigverklaring rijbewijs is genomen en verklaring verdachte inhoudende dat hij “daar fout in zat”, worden afgeleid dat verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard?
Ad 1., 2. en 3. Om tot bewezenverklaring van op art. 9.2 WVW 1994 toegesneden tll. te kunnen komen, zal uit bewijsvoering allereerst moeten blijken dat rijbewijs van verdachte ongeldig is verklaard, desbetreffend besluit is bekend gemaakt aan verdachte en van kracht was doordat 7 dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. art. 3:40 en 3:41 Awb resp. art. 124.3 en 132.4 WVW 1994). In de tweede plaats moet uit bewijsvoering blijken dat na ongeldigverklaring van rijbewijs aan verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren aan de hand van gegevens uit rijbewijsregister, waaruit blijkt dat geen geldig rijbewijs van kracht was tijdens besturen door verdachte. In de derde plaats moet uit bewijsvoering kunnen worden afgeleid dat verdachte t.t.v. besturen van motorrijtuig "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit vereiste hangt ermee samen dat art. 9 WVW 1994 een misdrijf oplevert. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, i.h.b. in die gevallen waarin daaromtrent niets blijkt uit verklaringen van verdachte, noch uit gedragingen zoals voldoen aan verplichting ongeldig verklaard rijbewijs in te leveren (vgl. art. 124.4 resp. art. 132.5 WVW 1994). In dat verband is van belang dat in rechtspraak van HR meermalen is beslist dat uit enkele omstandigheid dat besluit tot ongeldigverklaring van rijbewijs van verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet z.m. kan worden afgeleid dat verdachte "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BO6762). Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van omstandigheden van het geval. HR merkt op dat bewijsmotivering in dit opzicht wel toereikend is wanneer uit bewijsvoering volgt dat uitreiking van besluit tot ongeldigverklaring in persoon heeft plaatsgevonden. I.c. kan uit bewijsvoering niet z.m. volgen dat besluit van CBR tot ongeldigverklaring van rijbewijs van verdachte aan verdachte is bekendgemaakt en op het moment van tlgd. van kracht was. Voorts kan uit bewijsvoering niet z.m. volgen dat aan verdachte na ongeldigverklaring van zijn rijbewijs geen ander rijbewijs is afgegeven. Uit bewijsvoering kan bovendien niet z.m. volgen dat verdachte "wist" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard; anders dan Hof kennelijk heeft geoordeeld, zijn verklaring van verdachte en omstandigheid dat CBR besluit tot ongeldigverklaring van rijbewijs van verdachte heeft genomen, daartoe niet voldoende. Volgt vernietiging en terugwijzing.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Willemijn Albers

senior juridisch medewerker Gerechtshof Amsterdam