ECLI:NL:CRVB:2013:BY8635
Datum: 16-01-2013
Onderwerp: Jurisprudentie overzicht
Rechtsgebiedenregister: Sociaal-zekerheidsrecht, Arbeidsrecht
Vindplaats: Avdr.nl
Weigering ZW-uitkering. Het opzegverbod van artikel 7:670, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW was onverkort van toepassing nu de werkzaamheden zijn voortgezet in andere vestigingen. Voor een beoordeling van deze zaak is van belang dat uit de instemming van de vakbonden met de ISP-CAO blijkt dat de noodzaak bestond het aantal arbeidsplaatsen te verminderen. oor appellante zou gelet op de lengte van haar arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:672, tweede lid, van het BW een opzegtermijn van 4 maanden hebben gegolden.Gerekend vanaf het sluiten van de beëindigingsovereenkomst op 9 september 2010 is deze termijn niet geheel in acht genomen. Daarbij past echter de kanttekening dat de vestiging waarbij appellante werkzaam was al op 10 mei 2010, vier maanden voor het sluiten van de beëindigingsovereenkomst, gesloten was. Appellante heeft in overeenstemming met onderdeel IV.5 van de ISP-CAO een, op haar dienstjaren in combinatie met haar leeftijd gebaseerde, vergoeding van bruto € 167.334,24 gekregen. Deze vergoeding is niet lager dan de vergoeding volgens de kantonrechtersformule zou zijn geweest. Daarnaast heeft zij in overeenstemming met onderdeel IV.6 van de ISP-CAO twee bruto maandsalarissen gekregen. Van strijd met het afspiegelingsbeginsel is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van appellante samen heeft gehangen met haar ziekte of de in dat verband op de werkgeefster rustende re-integratieverplichting. Geen sprake van een benadelingshandeling.