Raad van State 25 september 2024 Raad van State 21 augustus 2024 Raad van State 21 augustus 2024 Raad van State 31 juli 2024 Raad van State 17 juli 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:CRVB:2020:1259 Centrale Raad van Beroep 17 juni 2020

ECLI:NL:CRVB:2020:1259

Datum: 17-06-2020

Onderwerp: Zwijgrecht, cautie en nemo tenetur-beginsel

Overige onderwerpen: Geen cautie bij schriftelijk verhoor?, Zwijgrecht, cautie en nemo tenetur -beginsel

Rechtsgebiedenregister: Omgevingsrecht, Bestuursrecht

Vindplaats: Avdr.nl

Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd en geeft geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. Met de rechtbank en onder verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt geoordeeld dat appellante de op haar rustende inlichtingenplicht van artikel 25 van de WW heeft geschonden, zodat het Uwv op grond van artikel 22a en artikel 36 van de WW verplicht was om de uitkering te herzien en in te trekken en de te veel ontvangen uitkering terug te vorderen. Ook het oordeel van de rechtbank dat er in dit geval geen sprake is van een dringende reden om van herziening, intrekking en terugvordering af te zien, wordt onderschreven. Geen aanleiding bepaalde artikelen van de WW buiten toepassing te laten. Van bijzondere omstandigheden geen sprake. Van de aan appellante gestuurde brieven kan objectief bezien niet worden gezegd dat daarvan een zodanige druk tot antwoorden uitgaat, dat materieel sprake was van een verhoor. De cautieplicht gold dan ook niet toen het Uwv met de brieven van 11 en 25 juli 2017 om informatie verzocht. Zoals het Uwv in hoger beroep heeft bepleit, dient de boete te worden vastgesteld op € 1.040,-. Dat is in dit geval passend en geboden.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. dr. Oswald Jansen

advocaat Resolución B.V. specialist bestuursrecht