Afwijzing aanvraag bijstand. Appellant was niet bevoegd om zelfstandig vast te stellen dat betrokkene geen verblijfsrecht (meer) heeft. Appellant had daarover in overleg moeten treden met de staatssecretaris. Door dit na te laten heeft appellant het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid voorbereid. Appellant heeft de afwijzing van de aanvraag ten onrechte gebaseerd op de grond dat betrokkene als gevolg van de aanvraag om bijstand niet langer rechtmatig verblijf houdt in Nederland en als gevolg daarvan geen rechthebbende is in de zin van artikel 11, tweede lid, van de WWB. Appellant heeft niet in overleg met de staatssecretaris onderzocht of betrokkene aan het recht van de Unie in de beoordelingsperiode een verblijfsrecht hier te lande kon ontlenen.
Spreker(s)
Uitspraken met hetzelfde onderwerp:
-
Collectieve voorzieningen
- Hof van Justitie 25 februari 2016 (ECLI:EU:C:2016:114)
- Hof van Justitie 15 september 2015 (C-67/14)
- Rechtbank Gelderland 29 juli 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:5490)
- Hof van Justitie 11 november 2014 (C-333/13)
- Rechtbank Amsterdam 14 februari 2010 (C-14/09)
- Hof van Justitie 4 juni 2009 (C-22/08)
- Hof van Justitie 4 juni 2009 (C-23/08)
- Hof van Justitie 3 juli 1986 (66/85)
- Hof van Justitie 23 maart 1982 (53/81)
- Hof van Justitie 19 september 2013 (ECLI:EU:C:2013:565)