ECLI:NL:CRVB:2021:2444
Datum: 23-09-2021
Onderwerp: VARIA
Rechtsgebiedenregister: Sociaal-zekerheidsrecht
Vindplaats: Extern
Op 2 april 2019 heeft appellante een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen beide primaire besluiten. Zij heeft daarbij vermeld dat “zij ten onrechte hersteld is gemeld en dat er daardoor evenmin grond is voor terugvordering.” De Raad heeft zich eerder uitgelaten over de vraag of in een ZW-zaak sprake was van een concrete bezwaargrond. Dat was in de uitspraak van de Raad van 2 november 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5564. De hierboven aangehaalde zinsnede lezend als door appellante bepleit, ligt deze in dezelfde sfeer als de aangehaalde zinsnede uit de uitspraak van 2 november 2005. Er bestaat dan ook geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan in die uitspraak. Hieruit volgt dat het bezwaarschrift van 2 april 2019 voldeed aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Het Uwv heeft de bezwaren derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft het bestreden besluit ten onrechte in stand gelaten. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Het Uwv dient opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep.