Hoge Raad 2 februari 2024 Hoge Raad 8 december 2023 Gerechtshof 's-Hertogenbosch 30 november 2023 Rechtbank Noord-Nederland 24 november 2023 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:GHAMS:2022:2596 Gerechtshof Amsterdam 6 september 2022

ECLI:NL:GHAMS:2022:2596

Datum: 06-09-2022

Onderwerp: Afstammingsrecht en het belanghebbende begrip

Rechtsgebiedenregister: Personen- en familierecht

Vindplaats: Avdr.nl


Verzoekers kunnen niet worden beschouwd als belanghebbenden in de zin van artikel 798, lid 1, eerste volzin, Rv. Volgens artikel 1:207 lid 1 BW kan het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind door de rechtbank worden vastgesteld. Behoudens de hier niet aan de orde zijnde uitzondering van artikel 1:207 lid 4 BW kan het verzoek daartoe slechts gedaan worden door de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, en door het kind zelf. Het strookt met deze in artikel 1:207 BW voorziene beperking van de kring van personen die geacht kunnen worden rechtstreeks bij de vaststelling van het ouderschap te zijn betrokken, om de buiten deze kring vallende personen in een op artikel 1:207 BW gebaseerde zaak als uitgangspunt niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Dat is slechts anders indien de persoon op wie het verzoek betrekking heeft (de aangewezen ouder) reeds is overleden. In dat geval worden ingevolge Bijlage 3 van het Procesreglement overige (Boek 1) zaken, zoals dat gold ten tijde van de indiening van het verzoek bij de rechtbank, ook aangemerkt als belanghebbende de afstammelingen van de aangewezen ouder. Verzoekers zijn echter niet de afstammelingen van de overleden persoon, maar zijn broer respectievelijk vader. Verzoekers stellen te vrezen dat afbreuk wordt gedaan aan hun door artikel 8 EVRM beschermde ‘family life’ met de zoon van de overledene als mocht blijken dat de overledene niet zijn vader is. Aan verzoekers kan worden toegegeven dat in bepaalde gevallen ook het door artikel 8 EVRM beschermde family life tot de rechten kan behoren die door een zaak rechtstreeks worden geraakt. Daarvoor is minstgenomen vereist dat tussen verzoekers en de zoon van de overledene een nauwe persoonlijke betrekking bestond of bestaat die kwalificeert als family life in de zin van artikel 8 EVRM. Nu verzoekers onvoldoende hebben onderbouwd dat van een dergelijke nauwe persoonlijke betrekking sprake is en evenmin nader bewijs daarvan is aangeboden, faalt hun beroep op artikel 8 EVRM. Het hof volgt verzoekers niet in hun stelling dat zij in hun hoedanigheid van erfgenamen van de overledene als belanghebbenden moeten worden aangemerkt, nu dit belang niet kan worden aangemerkt als een rechtstreeks door het onderwerp van de zaak geraakt belang, maar slechts als een afgeleid belang. De conclusie is dat geen rechten of verplichtingen van verzoekers door de vaststelling van het ouderschap van de overledene betreffende zijn zoon rechtstreeks worden geraakt. Verzoekers kunnen niet in het door hen ingestelde hoger beroep worden ontvangen. Ambtshalve veroordeling proceskosten hoger beroep.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Toine de Bie

senior raadsheer Gerechtshof Amsterdam docent Universiteit van Amsterdam

em. prof. mr. Paul Vlaardingerbroek

raadsheer plaatsvervanger Gerechtshof Den Haag Emeritus hoogleraar familie- en jeugdrecht Tilburg University