Hoge Raad 12 maart 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Rechtbank Den Haag 15 december 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ6616 Gerechtshof Arnhem 30 mei 2011

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ6616

Datum: 30-05-2011

Onderwerp: Hof Arnhem 30 mei 2011 ECLI:NL:GHARN:2011:BQ6616

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl

Gemaximeerde terbeschikkingstelling? De vraag of de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen dient in de eerste plaats te worden beoordeeld door de rechter die de maatregel oplegt. Deze dient zich daar ingevolge artikel 359, zevende lid, Wetboek van Strafvordering in de uitspraak expliciet en onder opgave van redenen over uit te laten. (…).Gelet op de parlementaire geschiedenis komt ook aan de verlengingsrechter (in hoger beroep) de bevoegdheid toe zich (opnieuw en al dan niet in afwijking van de rechter die de maatregel heeft opgelegd) over deze vraag uit te laten en daarmee te bepalen of er sprake is van een al dan niet gemaximeerde terbeschikkingstelling. In het verleden heeft het hof beslist, dat wel van een misdrijf kan worden gesproken dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, indien de bedreiging op de een of andere wijze nader is ondersteund en/of aannemelijk is geworden dat die bedreiging ook daadwerkelijk tenuitvoergebracht zou worden (onder meer Gerechtshof Arnhem 1 maart 1999, NJ 2000, 74, LJN AB7560).Thans meent het hof een meer beperkte uitleg te moeten geven aan dat begrip, in die zin, dat het in zijn algemeen van oordeel is, dat voor het aannemen van een misdrijf als hier bedoeld vereist is, dat een dreigende uiting voorafgegaan, vergezeld, of gevolgd wordt door niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde; gedacht wordt bijvoorbeeld aan het tonen van een wapen of het met een auto inrijden op een persoon. Aan de aannemelijkheid van uitvoering van het misdrijf waarmee werd gedreigd wenst het hof op grond van zijn interpretatie van de parlementaire geschiedenis in zijn algemeenheid geen betekenis meer toe te kennen (…).

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Job Knoester

advocaat Knoester Van der Hut & Alberts Advocaten