ECLI:NL:GHDHA:2022:892
Datum: 18-05-2022
Onderwerp: Economische eigendom
Rechtsgebiedenregister: Erfrecht, Personen- en familierecht
Vindplaats: Avdr.nl, LegalFlix
Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden op grond van een finaal verrekenbeding dat inhoudt dat in het geval van echtscheiding wordt verrekend alsof tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan (alsof-beding). Er is sprake van gescheiden vermogens. De vrouw verzoekt om een verklaring voor recht dat aan haar het economische mede-eigendom van de woning van de man toekomt. Aan de totstandkoming van economisch eigendom dient een contractuele regeling tussen partijen ten grondslag te liggen. In hoger beroep is niet komen vast te staan dat er sprake is van een (mondelinge) afspraak tussen partijen dat de vrouw zal meedelen in de overwaarde van de woning van de man. Dit volgt noch uit de gedragingen van partijen, maar ook niet uit de tekst van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden. Het hof sluit voor de peildatum voor de waardering van de woning aan bij het bepaalde in artikel 1:141 lid 2 jo 1:142 lid 2 BW en het hof stelt, nu door partijen niet bij schriftelijke overeenkomst is afgeweken, de peildatum vast op de datum van de indiening van het echtscheidingsverzoek. De vrouw heeft voorts geen belang meer bij haar verzoek ex artikel 1:165 lid 1 BW tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning nu de termijn van zes maanden inmiddels is verstreken. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank.