Hoge Raad 12 maart 2024 Rechtbank Oost-Brabant 20 februari 2024 Rechtbank Midden-Nederland 13 februari 2024 Hoge Raad 13 februari 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:GHDHA:2021:1873 Gerechtshof Den Haag 26 augustus 2021

ECLI:NL:GHDHA:2021:1873

Datum: 26-08-2021

Onderwerp: Het Smartphone arrest

Overige onderwerpen: Smartphone

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl


Onderzoek 26Meiberg. Oplichting d.m.v.phishing van adverteerders op Marktplaats en computervredebreuk en manipulatie van computergegevens + grootschalige oplichting van consumenten + verwerven en voorhanden hebben van toegangscodes tot accounts van die adverteerders – deels in vereniging met een of meer anderen gepleegd: GEV 21 mnd m.a. (rekening houdend met overschrijding van de redelijke termijn) + zeer groot aantal vorderingen BP’s (375) + beslagbeslissing.

Verdachte heeft zich gedurende ruim anderhalf jaar schuldig gemaakt aan oplichting van adverteerders op Marktplaats, computervredebreuk en manipulatie van computergegevens t.a.v. de accounts van die adverteerders. Dat deed hij door met gephishte gegevens in te loggen op Marktplaats-accounts en via die accounts advertenties op marktplaats.nl te plaatsen. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan grootschalige oplichting van consumenten d.m.v. daartoe opgezette webwinkels, waarbij door die consumenten bestelde en betaalde goederen niet werden geleverd en aan het verwerven en voorhanden hebben van toegangscodes tot die accounts. Een deel van deze feiten is gepleegd in vereniging met een of meer andere verdachten. Verdachte is daarbij planmatig, professioneel en geraffineerd te werk gegaan: de door verdachte gebruikte malafide webwinkels waren niet of nauwelijks te onderscheiden van echte webwinkels van gerenommeerde bedrijven als BCC en Dixons. Consumenten hadden, nadat zij via een betrouwbaar ogende advertentie op marktplaats.nl werden doorgelinkt, dan ook niet door dat zij op een frauduleuze website waren beland. In goed vertrouwen kochten zij artikelen, betaalden op een door verdachte opgegeven bankrekening waarna levering van de bestelde producten uitbleef. Dat resulteerde in financiële schade tot in een enkel geval wel duizenden euro’s per slachtoffer.


Het hof is van oordeel dat, indien het onderzoek van de gegevens op een digitale gegevensdrager zo verstrekkend is dat op voorhand is te voorzien dat een min of meer compleet beeld kan worden verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van die gegevensdrager, door de rechter-commissaris die de inbeslaggenomen gegevensdragers voor onderzoek overdraagt aan een opsporingsdienst, moet worden bepaald of wel of niet beperkingen aan dat onderzoek worden verbonden. Bij die beslissing en bij het bepalen van aard en omvang van die eventuele beperkingen zullen factoren als de ingrijpendheid van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker van de betreffende gegevensdragers door het onderzoek en de proportionaliteit en subsidiariteit van de te verrichten onderzoekshandelingen in relatie tot de aard en omvang van de verdenking waarop het onderzoek betrekking heeft, een rol kunnen spelen. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan beperkingen betreffende het aantal te onderzoeken gegevensdragers, beperkingen betreffende de te onderzoeken gegevens (zoals afbeeldingen, communicatie, internetgedrag etcetera) en beperkingen betreffende de periode waarbinnen de te onderzoeken gegevens zijn gegenereerd of op de betreffende digitale-gegevensdrager terecht zijn gekomen. Ook kan worden gekozen voor fasering van toegestane onderzoekshandelingen doordat de rechter-commissaris eventueel tussentijds beslist tot uitbreiding of (verdere) beperking van het toegestane onderzoek.
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval het uitgevoerde onderzoek aan de gegevensdragers van verdachte niet onrechtmatig is geschied.


Hoewel enkele specifieke aanknopingspunten een sterk vermoeden oproepen dat in de kring van de verdachte en de medeverdachten is samengewerkt vanuit verschillende rollen met het oog op een gemeenschappelijk doel, vergt het bewijs van medeplegen, mede gelet op de omstandigheid dat het contact in die kring volledig online verliep, méér dan bekendheid met en/of beschikkingsmacht over dergelijke informatie bij de medeverdachten en de gebruikmaking daarvan door hen. Dat geldt temeer, omdat niet gebleken is van een systeem van verdeling van opbrengsten die zijn gegenereerd met gedeelde inspanningen. Voor de duiding van de manier waarop te werk is gegaan biedt de inhoud van de (summiere) chat-communicatie te weinig houvast. Het komt derhalve vooral aan op de verklaring van een medeverdachte, die als enige uit voornoemde kring over de werkwijze heeft verklaard. Juist op dat cruciale punt laat die verklaring echter ruimte voor de conclusie dat sprake was van een werkwijze die werd gekenmerkt door een ‘ieder voor zich’-karakter, waarbij met een welbegrepen eigenbelang en in vrijblijvendheid ten opzichte van elkaar weliswaar eenzelfde, maar geen gemeenschappelijk doel werd nagestreefd. Illustratief is in zoverre de volgende passage uit de appelmemorie van het openbaar ministerie: ‘Uit het gehele dossier blijkt dat het min of meer toevallig is welke verdachte welke website voor zijn rekening neemt’. Aldus laat het dossier en het verhandelde ter zitting naar het oordeel van het hof gerede twijfel bestaan dat de werkwijze van de verdachte en de medeverdachten in zijn algemeenheid medeplegen oplevert. Daarom zal per feit worden beoordeeld of in die gevallen desalniettemin toch sprake is van medeplegen.

Tot slot heeft zich een uitzonderlijk groot aantal personen (ongeveer 375 personen) als BP gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. Nu uit het procesdossier blijkt dat in sommige gevallen niet uitsluitend verdachte, maar ook anderen, oplichtingen hebben gepleegd via dezelfde malafide webwinkels, dient het hof voor alle vorderingen vast te stellen of een causaal verband bestaat tussen de door die BP geleden schade en de door verdachte gepleegde oplichtingen. Enkel het feit dat een BP schade heeft geleden ten gevolge van een oplichting gepleegd via een malafide webwinkel die is opgenomen in de bewezenverklaring ten aanzien van verdachte, acht het hof onvoldoende. Het hof heeft daarom een aantal cumulatieve eisen gehanteerd om tot toewijzing van gevorderde materiële schade te kunnen komen. Hoewel het hof onderkent dat de oplichtingen bij de benadeelde partijen woede, frustratie en verdriet teweeg hebben gebracht, leveren de oplichtingen geen grond voor toewijzing van immateriële schade op.

Ten aanzien van de inbeslaggenomen BTC 0,549 gelast het hof de teruggave aan verdachte. Het hof stelt vast dat dit geldbedrag is aangetroffen in een ‘wallet’ op een Asus laptop. De vraag die de verdediging aan het hof voorlegt is welke waarderingsgrondslag dient te worden gehanteerd om de tegenwaarde van de bitcoins in euro’s te berekenen. Bij arrest van heden in de zaak van een medeverdachte heeft het hof de teruggave van de Asus laptop aan verdachte gelast. Wanneer de last tot teruggave betrekking heeft op een voorwerp dat reeds is vervreemd – en aldus teruggave daarvan feitelijk niet meer mogelijk is –, dan is art. 119, lid 2, Sv ingevolge art. 353, lid 3, Sv van overeenkomstige toepassing. De omstandigheid dat art. 119, leden 1 en 2, Sv van overeenkomstige toepassing is, brengt mee dat de last tot teruggave is gericht tot de bewaarder van het voorwerp. In geval het voorwerp tegen baat is vervreemd, zal de bewaarder vervolgens overgaan tot uitbetaling van de verkregen opbrengst. Tot een dergelijke waardebepaling is de rechter niet bevoegd.

Medeverdachte: ECLI:NL:GHDHA:2021:1872.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)