Rechtbank Limburg 8 mei 2024 Hoge Raad 12 april 2024 Gerechtshof 's-Hertogenbosch 12 maart 2024 Rechtbank Amsterdam 21 februari 2024 Rechtbank Rotterdam 14 februari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:GHSHE:2020:871 Gerechtshof 's-Hertogenbosch 10 maart 2020

ECLI:NL:GHSHE:2020:871

Datum: 10-03-2020

Onderwerp: Werkgeversaansprakelijkheid

Overige onderwerpen: Smartengeld

Rechtsgebiedenregister: Verzekeringsrecht, Letselschaderecht

Vindplaats: Avdr.nl

Vervolg op het tussenarrest van 7 mei 2019 (ECLI:NL:GHSHE:2019:1683). In de zaken van de vier voormalige ambtenaren van Defensie oordeelt het hof dat zij ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Op grond van het RIVM-rapport van 4 juni 2018 staat namelijk vast dat deze vier personen tijdens hun werkzaamheden direct zijn blootgesteld aan chroom-6 alsook dat bij alle vier sprake is ziekten/aandoeningen die mogelijk kunnen zijn veroorzaakt door chroom-6. Daarmee is door de Staat niet alleen erkend dat door de blootstelling aan chroom-6 jegens deze vier personen de zorgplicht als werkgever is geschonden, maar is ook het causaal verband - in de zin van c.s.q.n-verband - tussen die blootstelling en de schade erkend. Aldus is voldaan aan de vereisten voor aansprakelijkheid van de Staat als werkgever. Het betoog van de Staat dat hij eerst een besluit over de aansprakelijkheid moet nemen voordat deze voormalige ambtenaren naar de civiele rechter kunnen wordt verworpen. Het hof gaat over tot inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van deze vier personen. De gevorderde vergoeding van immateriële schade ad € 9.000 voor angstschade vanwege de schending van de informatieplicht wordt afgewezen. Niet valt in te zien dat het enkele niet-informeren tot angst kan leiden. De gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaat worden toegewezen. Het hof verklaart de Stichting niet-ontvankelijk in haar vorderingen. De Stichting baseert haar vorderingen op de groepsactie van art. 3:305a BW, maar naar het oordeel van het hof heeft de Stichting onvoldoende onderbouwd dat sprake is van gelijksoortige belangen. Daarbij is van belang dat een verklaring voor recht wordt gevorderd ten aanzien van een ieder die op de POMS-sites werkzaam is geweest, ongeacht functie en dus ook ongeacht mate en duur van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Aldus is de vordering onvoldoende concreet en onvoldoende bepaald. Het standpunt van de Stichting dat de verschillen in onder meer de uitgeoefende functie en de gezondheidsklachten niet relevant zijn, kan niet worden gevolgd. In het kader van het aannemelijk maken van het causaal verband tussen de blootstelling en de schade is wel degelijk relevant welke functie men vervulde, omdat vooral die functie bepalend is voor de aard, duur en intensiteit van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

prof. mr. Fokko Oldenhuis

universitair hoofddocent Rijksuniversiteit Groningen de vakgroep Privaatrecht en Notarieel Recht Rijksuniversiteit Groningen, tevens bijzonder hoogleraar Religie en Recht