ECLI:NL:GHSHE:2018:4868
Datum: 26-11-2018
Onderwerp: De functie van het hoger beroep
Rechtsgebiedenregister: Arbeidsrecht, Jeugdrecht strafrecht
Vindplaats: Extern
Het hof veroordeelt een inmiddels 19-jarige vrouw tot gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan een groot deel voorwaardelijk, alsmede tot taakstraf voor de duur van 120 uren voor voorbereiding van deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk (IS). De vrouw wordt vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot deelname aan een terroristische organisatie, omdat de aan haar ten laste gelegde gedragingen niet als uitvoeringshandelingen kunnen worden aangemerkt. Wel acht het hof (evenals de rechtbank) wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen. Het hof overweegt hiertoe dat uit het procesdossier blijkt dat de verdachte in de zomer van 2016, toen zij nog minderjarig was, heeft willen uitreizen naar Syrië om zich daar te voegen bij (een strijder van) IS en deel te nemen aan de gewapende strijd. Aan de vrouw was ook ten laste gelegd dat zij heeft samengespannen met een ander om een martelaarsoperatie uit te voeren. Evenals de rechtbank spreekt het hof de vrouw van dit feit vrij, omdat het overleg tussen de vrouw en haar gesprekspartner zich nog in een te premature fase bevond om van een strafbare samenspanning in de zin van artikel 80 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken. De vrouw wordt veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf en moet zich gedurende de proeftijd van drie jaren houden aan een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder het voeren van gesprekken met een islamitisch deskundige en het volgen van therapie.