Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:1906 Hoge Raad 1 december 2020

ECLI:NL:HR:2020:1906

Datum: 01-12-2020

Onderwerp: Gewoontewitwassen (art. 420ter Sr)

Overige onderwerpen: Hoge Raad 10 november 2020 Hawalabankieren

Rechtsgebiedenregister: Financieel recht, Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Hawalabankieren. Medeplegen opzettelijk zonder vergunning optreden als betaaldienstverlener, terwijl hiervan een gewoonte is gemaakt, art. 2:3a.1 Wft. 1. Bewijsklacht gewoonte maken. 2. Kwalificatie bewezenverklaarde. Bestanddeel “met zetel in Nederland”.
Ad 1. Uit wetsgeschiedenis komt naar voren dat voor bewijs van “uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener” in ieder geval is vereist dat desbetreffende betaaldiensten “niet slechts incidenteel” zijn verleend en dat verlenen van betaaldiensten dus meermalen heeft plaatsgevonden. Hof heeft bewezenverklaard dat van plegen van bankieren zonder vergunning “een gewoonte” is gemaakt doordat “meermalen” bedrijf van betaaldienstverlener is uitgeoefend. Daaraan heeft hof blijkens zijn bewijsoverwegingen kennelijk ten grondslag gelegd dat verdachte in tlgd. periode van drie maanden “om de twee a drie dagen” contante geldbedragen betaalbaar heeft gesteld. Enkele omstandigheid dat verdachte in deze periode meermalen betaaldiensten heeft verleend en zich aldus heeft schuldig gemaakt aan uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener, volstaat, mede gelet op wat is vooropgesteld, echter niet voor oordeel dat verdachte van uitoefening van dat bedrijf ook een gewoonte heeft gemaakt.
Ad 2. Ex art. 2:3a.1 Wft is bestanddeel van desbetreffend delict dat “met zetel in Nederland” bedrijf van betaaldienstverlener is uitgeoefend. In aanmerking genomen dat tll. en bewezenverklaring niet bestanddeel “met zetel in Nederland” bevatten, heeft hof bewezenverklaarde ten onrechte gekwalificeerd als “medeplegen van overtreding van voorschrift gesteld bij art. 2:3a.1 Wft, opzettelijk begaan terwijl hiervan een gewoonte is gemaakt”. HR neemt daarbij in aanmerking dat ex art. 1.1 Wft onder “zetel” mede kan worden verstaan “plaats waar die onderneming haar hoofdvestiging heeft”, terwijl bepaling in gevallen zoals i.c., waarin geen sprake is van rechtspersoon, aldus dient te worden uitgelegd dat die hoofdvestiging doorgaans samenvalt met plaats waar feitelijke werkzaamheden die als bedrijfsmatige betaaldienstverlening worden aangemerkt, in overwegende mate worden uitgeoefend en aangestuurd. Zonder nadere vaststellingen hieromtrent volstaat echter enkele omstandigheid, dat bewezenverklaring inhoudt dat daarin genoemde gedragingen van verdachte en zijn mededaders op verschillende plaatsen in Nederland hebben plaatsgevonden, niet om zetel in Nederland te kunnen aannemen, in aanmerking genomen dat uit bewijsvoering blijkt dat verdachte opdrachten ontving van verschillende ”bankiers in het buitenland” en sprake is van een “grote baas in Marokko”.
Volgt gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing. CAG: anders t.a.v. gewoonte maken. Samenhang met 19/01246.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)