Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2016:2454 Hoge Raad 1 november 2016

ECLI:NL:HR:2016:2454

Datum: 01-11-2016

Onderwerp: Bewijsuitsluiting

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl

OM-cassatie. Dynamische verkeerscontrole. Controlebevoegdheden WVW 1994 aangewend t.b.v. opsporingsactiviteiten: détournement de pouvoir? Art. 160, lid 1 en 4, WVW 1994. Hof heeft verdachte vrijgesproken van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van hennep op de grond dat de vondst van de verdovende middelen in verdachtes auto van het bewijs moet worden uitgesloten, aangezien de politie haar controlebevoegdheden van de WVW 1994 uitsluitend heeft aangewend t.b.v. opsporingsactiviteiten.Het uitoefenen van controlebevoegdheden a.b.i. art. 160, lid 1 en 4, WVW 1994 dient verband te houden met de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 gegeven voorschriften (vgl. NJ 1958/351). Zolang een dergelijke controlebevoegdheid, uitgevoerd door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, mede is uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften, is die uitoefening in beginsel rechtmatig. De omstandigheid dat die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt, brengt niet mee dat de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. Het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit staat niet in de weg aan het uitoefenen van deze controlebevoegdheden door opsporingsambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AY9670). Gelet hierop is ’s Hofs oordeel dat de controlebevoegdheden uitsluitend zijn aangewend t.b.v. opsporingsactiviteiten, hetgeen détournement de pouvoir oplevert, niet begrijpelijk.Opmerking verdient dat art. 160, lid 1 en 4, WVW 1994 geen aanwijzingen bevatten omtrent de selectie van de bestuurders t.a.v. wie de in die bepalingen genoemde bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend. Indien de rechter tot de bevinding komt dat bij die selectie een niet gerechtvaardigd onderscheid is gemaakt, zal hij moeten bepalen welk rechtsgevolg in de gegeven omstandigheden moet worden verbonden aan de onrechtmatigheid van de uitoefening van de controlebevoegdheid, rekening houdend met factoren als de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Gelet op de betekenis die is toegekend aan omstandigheden, als het (dure) type auto, de wijk waarin de auto reed en de firma die als kentekenhouder van de auto stond geregistreerd, is daarvan i.c. niet gebleken.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Gerlof Meijer

senior rechter Rechtbank Overijssel auteur, docent en theatermaker