Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2019:1476 Hoge Raad 1 oktober 2019

ECLI:NL:HR:2019:1476

Datum: 01-10-2019

Onderwerp: Procesrecht en executie

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht, Jeugdrecht strafrecht

Vindplaats: Extern

Jeugdzaak. Diefstal met geweld (art. 312.1 Sr) en mishandeling (art. 300.1 Sr). Benoeming deskundige. Kan een niet als deskundige in de zin van art. 51i.1 Sv benoemd persoon door rechter ttz. als “deskundige” worden gehoord? Opvatting dat persoon uitsluitend als deskundige ttz. door rechter kan worden gehoord indien deze persoon voorafgaand aan dat verhoor - ex art. 51i.1 Sv op de in de wet bepaalde wijze - als deskundige is benoemd, vindt geen steun in het recht. Rechter is o.g.v. art. 299 jo. art. 287.2 en 287.3 en art. 315.1 Sv bevoegd tot het doen oproepen en horen als deskundige van een persoon op een terrein waarvan hij specifieke of bijzondere kennis bezit, ook als deze niet tevoren als deskundige is benoemd met een opdracht tot het geven van informatie of het doen van onderzoek. Dat neemt niet weg dat rechter kan beslissen dat voorafgaand aan het horen ttz. benoeming tot deskundige dient plaats te vinden, bijvoorbeeld omdat het is aangewezen dat voorafgaand aan dat verhoor door betreffende persoon een schriftelijk verslag over een voor de strafzaak relevant vraagpunt of te verrichten onderzoek wordt uitgebracht. Het is vervolgens aan rechter om bij beantwoording van vragen van art. 348 en 350 Sv te beoordelen welke betekenis toekomt aan ttz. afgelegde verklaring, waarbij o.m deskundigheid van betreffende persoon m.b.t. aan zijn oordeel onderworpen vragen van belang kan zijn (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BP8821). Volgt verwerping.

Ga naar uitspraak