Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2013:1740 Hoge Raad 10 december 2013

ECLI:NL:HR:2013:1740

Datum: 10-12-2013

Onderwerp: Positie raadsman

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

OM-cassatie. Beklag, beslag. Verschoningsrecht. 1. Géén geschriften die voorwerp van het s.f. uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend? 2. Géén zeer uitzonderlijke omstandigheden? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1994:ZC9694 en ECLI:NL:HR:2000:AD9162. Het oordeel van de Rb dat zich hier niet het geval voordoet dat er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van klager onjuist is, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat sprake is van een “verdenking van ernstige strafbare feiten, gepleegd door een verschoningsgerechtigde in de uitoefening van zijn beroep”, welke feiten eruit bestaan dat klager voor zijn cliënten op valse gegevens berustende vergunningsaanvragen heeft verzorgd, wettigen die omst. niet zonder meer de conclusie dat de gehele inhoud van de desbetreffende cliëntendossiers voorwerp uitmaakt van een s.f. of tot het begaan van een dergelijk feit heeft gediend. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:BA5667 en ECLI:NL:HR:2002:AD9162. Hieruit volgt dat het bestaan van zeer uitzonderlijke omst. waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat o.m. kan worden aangenomen indien jegens de advocaat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een ernstig s.f. in de hiervoor bedoelde zin. Anders dan de Rb kennelijk tot uitgangspunt heeft genomen en blijkens haar nadere overwegingen heeft onderzocht, is - gegeven haar vaststelling dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een redelijk vermoeden van schuld aan zo een feit - de mate van “stevigheid van de tegen de verschoningsgerechtigde bestaande verdenking” niet van doorslaggevende betekenis bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dergelijke zeer uitzonderlijke omst. Het middel klaagt daarover terecht.

Ga naar uitspraak