Hoge Raad 12 maart 2024 Rechtbank Oost-Brabant 20 februari 2024 Rechtbank Midden-Nederland 13 februari 2024 Hoge Raad 13 februari 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2021:723 Hoge Raad 11 mei 2021

ECLI:NL:HR:2021:723

Datum: 11-05-2021

Onderwerp: Beklag bes;ag

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Beklag, beslag ex art. 94a Sv op bankrekeningen van klager t.z.v. verdenking van overtreding van Wet op de kansspelen. Is sprake van verdenking wegens misdrijf waarvoor geldboete van vijfde categorie kan worden opgelegd a.b.i. art. 94a.1 of 94a.2 Sv? Bij beoordeling van klaagschrift van beslagene gericht tegen beslag a.b.i. art. 94a.1 of 94a.2 Sv, dient rechter te onderzoeken of a. op het moment van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens misdrijf waarvoor geldboete van vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat later oordelende strafrechter aan klager, als verdachte, verplichting tot betaling van geldboete of van geldbedrag ter ontneming van w.v.v. zal opleggen. Rb heeft geoordeeld dat verdenking van “medeplegen van overtreding van art. 1.1.a. en/of 1.1.b. Wet op de kansspelen” kan worden aangemerkt als de in art. 94a.1 of 94a.2 Sv omschreven verdenking van misdrijf waarvoor geldboete van vijfde categorie kan worden opgelegd. Oordeel dat sprake is van verdenking “van een misdrijf” is ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neemt HR in aanmerking dat art. 36 Wok, wat betreft niet naleven van in art. 1.1.a en 1.1.b Wok neergelegde voorschriften, slechts als misdrijf kwalificeert gedragingen in strijd met in art. 1.1.a Wok neergelegde voorschrift “v.zv. zij opzettelijk zijn begaan” en Rb niets heeft overwogen over verdenking van opzettelijk begaan van dat feit door verdachte. V.zv. Rb voorts heeft geoordeeld dat vanwege economische delicten waarvan klager wordt verdacht geldboete van vijfde categorie kan worden opgelegd, behoeft dat oordeel eveneens nadere motivering. In aanmerking genomen dat uit art. 6.1.2 en 6.1.5 WED volgt dat (behoudens specifiek in art. 6.1 WED omschreven uitzonderingen) ten hoogste geldboete van vierde categorie kan worden opgelegd vanwege economische delicten waarvan klager wordt verdacht, had Rb nader dienen te motiveren waarom t.a.v. klager niettemin sprake was van verdenking van misdrijf “waarvoor geldboete van vijfde categorie kan worden opgelegd”. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.

Ga naar uitspraak