Faillissementsrecht. Procesrecht. Schending van de verplichting in de appeldagvaarding ex art. art. 111 lid 2, aanhef en onder j, Rv. het in art. 140 lid 2 Rv., genoemde rechtsgevolg te vermelden dat intreedt indien niet alle gedaagden op de voorgeschreven wijze in het geding verschijnen; voor de geïntimeerde jegens wie verstek is verleend en die in hoger beroep in het ongelijk is gesteld, stond zowel het rechtsmiddel van verzet als het rechtsmiddel van cassatieberoep open; nu cassatieberoep is ingesteld, kon geen verzet meer worden ingesteld; doorbraak van aansprakelijkheid; holding moedermaatschappij en enig aandeelhouder van dochtervennootschappen; vordering tot schadevergoeding bestaande in tekort faillissement dochter; bijzondere zorgplicht holding jegens crediteuren van gefailleerde dochter, welke zijn grondslag vindt in de door holding opgezette structuur met daaraan inherente risico’s voor de crediteuren van de gefailleerde dochter en de keuze om de activiteiten van de betreffende dochter ‘going concern’ voort te zetten in de wetenschap dat daardoor binnen de groep de crediteuren zouden worden benadeeld zodra de financiering in rekening-courant door holding zou worden beëindigd; in de gegeven omstandigheden diende holding zich de belangen van schuldeisers aan te trekken; holding die schuldeisers niet heeft gewaarschuwd voor penibele financiële positie van gefailleerde aansprakelijk voor tekort in faillissement van dochter; handelingen holding niet aan dochter toegerekend.
Spreker(s)
Uitspraken met hetzelfde onderwerp:
-
Doorstart uit faillissement – positie werknemers
- Rechtbank Oost-Brabant 27 augustus 2020 (ECLI:NL:RBOBR:2020:4206)
- Hoge Raad 29 mei 2020 (ECLI:NL:HR:2020:954)
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 juli 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:6539)
- Hoge Raad 17 november 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2907)
- Hoge Raad 17 november 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2905)
- Hoge Raad 2 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:982)
- Parket bij de Hoge Raad 6 juni 2014 (ECLI:NL:PHR:2014:582)
- Hoge Raad 28 mei 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AP0084)