Hoge Raad 12 maart 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Rechtbank Den Haag 15 december 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2011:BN4351 Hoge Raad 12 april 2011

ECLI:NL:HR:2011:BN4351

Datum: 12-04-2011

Onderwerp: Vrijwillige terugtred

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl, LegalFlix

1. Art. 301.4 Sv. Gelijktijdig doch niet gevoegd behandelde zaken. 2. Begin van uitvoering. 3. Vrijwillige terugtred en deelneming. Art. 45.1 Sr en art. 46b Sr. Ad 1. Het ernstig vermoeden rijst dat het Hof, daar waar het verwijst naar onderzoeksresultaten uit het dossier X, ten bezware van verdachte acht heeft geslagen op stukken die niet behoren tot het dossier Y en waarvan voorlezing dan wel het mededeling doen van de korte inhoud daarvan achterwege is gebleven, terwijl niet t.a.v. ieder van deze onderzoeksresultaten is gebleken dat die onderzoeksresultaten verdachte anderszins bekend waren. Aldus rijst het ernstige vermoeden dat het Hof het in art. 301.4 Sv gegeven voorschrift niet heeft nageleefd. Daaraan doet niet af dat verdachte en diens raadsman te kennen hebben gegeven geen behoefte te hebben aan het voorhouden of bespreken van stukken, waarna de voorzitter van het Hof heeft medegedeeld dat alle stukken van het dossier in deze strafzaak worden geacht te zijn voorgehouden. Ad 2. Gelet op ’s Hofs vaststellingen is zijn oordeel dat de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, onjuist noch onbegrijpelijk. Ad 3. Gelet op de wetsgeschiedenis dienen genoemde bepalingen in onderling verband zo te worden begrepen dat ingeval sprake is van het medeplegen van een poging als bedoeld in art. 45 Sr de “omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk” als bedoeld in art. 46b Sr - behoudens in bijzondere gevallen - alleen in aanmerking komen t.a.v. hem van wiens wil die omstandigheden daadwerkelijk afhankelijk zijn en niet tevens t.a.v. medeplegers van wie niet is komen vast te staan dat die omstandigheden (mede) van hun wil afhankelijk zijn. Voor de medeplichtige dan wel de uitlokker van een poging tot misdrijf, waarbij het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden afhankelijk van de wil van de pleger of de medepleger(s), geldt echter dat die omstandigheden ook voor hen tot straffeloosheid leiden. Gelet hierop en in aanmerking genomen ’s Hofs vaststellingen, is zijn oordeel, dat het besluit van Z om het te doen voorkomen alsof de betrokkenen niet thuis waren door te doen alsof hij aanbelde daarom alleen voor Z heeft gegolden en niet als een van de wil van verdachte afhankelijke omstandigheid in de zin van art. 46b Sr heeft te gelden, onjuist noch onbegrijpelijk.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Rob ter Haar

plaatsvervangend rechter Rechtbank Overijssel docent Universiteit Utrecht