Hoge Raad 12 maart 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Gerechtshof Den Haag 15 december 2023 Rechtbank Den Haag 15 december 2023 Hoge Raad 8 december 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2022:983 Hoge Raad 12 juli 2022

ECLI:NL:HR:2022:983

Datum: 12-07-2022

Onderwerp: Sanctierecht

Overige onderwerpen: Art. 2.3 Wfz en voorlopige hechtenis , Art. 2.3. Wfz

Rechtsgebiedenregister: Psychiatrisch patiëntenrecht, Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Cassatie in het belang van de wet. Wfz, Wvggz, Wzd. Anticipatiegebod a.b.i. art. 67a.3 Sv. Kan zorgmachtiging of rechterlijke machtiging worden aangemerkt als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel a.b.i. art. 67a.3 Sv? HR zet wettelijk en verdragsrechtelijk kader uiteen, haalt wetsgeschiedenis van totstandkoming van de Wfz, Wgvggz en Wzd aan en gaat in op aanhangige wetsvoorstel Reparatiewet forensische zorg.
Uit wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever met introductie van art. 2.3 Wfz de afstemming van zorg in strafrechtelijk kader op (reguliere) verplichte ggz heeft willen verbeteren. Wetgever heeft verder voor ogen gestaan dat bij afgifte van een machtiging “geen hiaat hoeft te ontstaan in zorgverlening” en dat “continuïteit van zorg” wordt gewaarborgd. Noch uit wetsgeschiedenis, noch uit wetsvoorstel Reparatiewet forensische zorg blijkt echter dat wetgever de in de vordering tot cassatie in het belang van de wet aan de orde gestelde vraag onder ogen heeft gezien of zorgmachtiging a.b.i. art. 2.3.1 Wfz of rechterlijke machtiging a.b.i. art. 2.3.2 Wfz kan worden aangemerkt als tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel a.b.i. art. 67a.3 Sv. Deze rechtsvraag is i.h.b. van belang voor mogelijkheid om machtiging op voorlopige hechtenis te laten aansluiten ter voorkoming van, ook door wetgever ongewenst geachte situatie, dat “een gat in de zorgverlening ontstaat met alle daaraan verbonden risico’s”.
In ander verband is in de wetsgeschiedenis opgemerkt dat afgifte van een machtiging a.b.i. art. 2.3 Wfz geen “strafrechtelijke maatregel” is. Gelet op genoemde doelstelling van de wetgever moet echter voor toepassing van art. 67a.3 Sv en art. 72.3 Sv worden aangenomen dat machtiging wel heeft te gelden als tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel a.b.i. die bepalingen, mits kan worden aangenomen dat afgifte van deze machtiging (mede) plaatsvindt in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde a.bi. art. 2.3 Wfz. Andersluidende opvatting zou tot onaanvaardbare resultaat kunnen leiden dat niet de ook door de wetgever tot uitgangspunt gekozen “continuïteit van zorg” kan worden geboden doordat van persoon met ernstige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven, terwijl ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat op later moment een machtiging zal worden afgegeven.
Opmerking verdient dat toepassing van voorlopige hechtenis ook in geval als dit moet voldoen aan de eisen van art. 5.1.c. EVRM. Dit brengt met zich dat het in de rede ligt dat in gevallen waarin ernstig rekening moet worden gehouden met mogelijkheid dat op later moment een machtiging zal worden afgegeven, al in vroeg stadium van strafrechtelijke procedure wordt begonnen met voorbereiden machtiging. Ook is niet uitgesloten dat voorafgaand aan behandeling strafzaak een machtiging wordt afgegeven, waarmee alternatief voor voortduring voorlopige hechtenis kan worden geboden. Daarnaast zou mogelijkheid onder ogen moeten worden gezien of voorlopige hechtenis (verder) kan worden tenuitvoergelegd in een op problematiek van verdachte afgestemd detentieregiem, zoals PPC.
Oordeel hof dat een door strafrechter af te geven zorgmachtiging moet worden aangemerkt als vrijheidsbenemende maatregel a.b.i. art. 67a.3 Sv, getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting.
Volgt verwerping in het belang van de wet.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. drs. Peter de Beer

senior rechter Rechtbank Zeeland-West-Brabant

mr. Rob ter Haar

plaatsvervangend rechter Rechtbank Overijssel docent Universiteit Utrecht