Hoge Raad 14 oktober 2025 Hoge Raad 30 september 2025 Hoge Raad 30 september 2025 Hoge Raad 30 september 2025 Hoge Raad 30 september 2025 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2024:1641 Hoge Raad 12 november 2024

ECLI:NL:HR:2024:1641

Rechtbank:Hoge Raad

Datum: 12-11-2024

Onderwerp: Wederrechtelijk verkregen voordeel

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl


Inhoudsindicatie:

Profijtontneming, w.v.v. uit bedrijfsmatige verkoop van hennep in periode van 1-6-2010 tot en met 6-4-2011 en uit andere strafbare feiten (verkoop van hennep in periode 1-12-2009 tot 1-6-2010), art. 36e.2 (oud) Sr. Zijn er “voldoende aanwijzingen” dat betrokkene w.v.v. heeft verkregen uit hennepverkoop voorafgaand aan de in strafzaak bewezenverklaarde periode? HR: Om redenen vermeld in CAG is klacht terecht voorgesteld. CAG: Hof heeft overwogen dat aan bewezen verklaarde periode voorafgaande “ontnemingsperiode van 1-12-2009 tot 1-6-2010 voldoende aannemelijk” is gemaakt. Hof heeft dit oordeel gebaseerd op feit dat betrokkene sinds 10-11-2006 growshop op naam had staan en die “reeds vanaf 2007 in verband werd gebracht met handel in hennep en uitvoer daarvan” en dat naam betrokkene in december 2009 blijkens CIE-informatie concreet in verband is gebracht met verkoop van verdovende middelen. V.zv. in dit oordeel al besloten ligt dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat betrokkene zich in periode van 1-12-2009 tot 1-6-2010 schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten als waarvoor hij in strafzaak is veroordeeld, is oordeel ontoereikend gemotiveerd. Voldoende aanwijzingen dat betrokkene deze soortgelijke feiten heeft begaan, kunnen namelijk niet zonder meer worden afgeleid uit de door hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden. Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing v.zv. betalingsverplichting bedrag van schatting overig w.v.v. te boven gaat. Samenhang met 22/04872 P.


Uitspraak:

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/04700 P

Datum 12 november 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2022, nummer 21-001979-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste

van

[betrokkene],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de betrokkene.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld, beiden advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat het hof deze op het bestaande beroep zal afdoen.

2Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het oordeel van het hof dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten begaan voorafgaand aan de in de strafzaak bewezenverklaarde periode (onderdeel C), ontoereikend is gemotiveerd.

2.2
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 23 tot en met 29. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof in zoverre – dus tot een bedrag van (€ 189.240 gedeeld door 4 minus 10% daarvan is) € 42.579 – vernietigen.

2.3
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover de betalingsverplichting ziet op onderdeel C, dus voor zover zij het bedrag van € 143.156,88 te boven gaat;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2024.

Spreker(s)

mr. Marlies Loenen

docent Vrije Universiteit Amsterdam, straf(proces)recht