ECLI:NL:HR:2024:1623
Datum: 12-11-2024
Onderwerp: Demonstratiezaken
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht
Vindplaats: Avdr.nl
Medeplegen lokaalvredebreuk bij pensioenfonds tijdens demonstratie (art. 138.1 Sr). Verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging vanwege onverenigbaarheid van strafvervolging met art. 10 en 11 EVRM.
HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2022:126 m.b.t. optreden van autoriteiten i.v.m. strafbaar feit dat tijdens demonstratie is begaan en uit HR:2023:1742 m.b.t. betekenis die kan toekomen aan omstandigheid dat “private property” in het geding is bij beantwoording van vraag of beperking van recht op vrijheid van vreedzame vergadering in democratische samenleving noodzakelijk is.
Hof heeft verweer verworpen en geoordeeld dat bewezenverklaard feit kan worden gekwalificeerd als strafbaar feit maar dat voor deze lokaalvredebreuk geen straf of maatregel wordt opgelegd. Hof heeft er echter aan voorbijgezien dat bij beoordeling of door justitiële autoriteiten getroffen maatregelen o.g.v. art. 10.2 en 11.2 EVRM toegelaten zijn, niet alleen acht moet worden geslagen op de door justitiële autoriteiten getroffen maatregelen in aanloop naar of tijdens betreffende bijeenkomst maar ook op maatregelen die na afloop daarvan zijn getroffen. Dat betekent dat hof al bij beantwoording van vraag of bewezenverklaarde als strafbaar feit kan worden gekwalificeerd, had moeten betrekken of optreden dat is gevolgd op verwijderen van verdachte en medeverdachten uit lobby van gebouw van pensioenfonds (aanhouding, ophouden voor verhoor en uitreiken van strafbeschikking vanwege lokaalvredebreuk) o.g.v. art. 10.2 en 11.2 EVRM toegelaten was. Nu hof (in cassatie onbestreden) heeft vastgesteld dat door optreden tegen verdachte en medeverdachten dat is gevolgd op hun verwijdering uit gebouw, zij demonstratierecht niet op andere wijze konden voortzetten en heeft geoordeeld dat dit optreden in concrete omstandigheden van geval disproportioneel was en daarmee ontoelaatbare beperking van recht op vrijheid van vreedzame vergadering betrof, had hof art. 138 Sr buiten toepassing moeten laten en verdachte moeten ontslaan van alle rechtsvervolging.
HR merkt op dat en licht toe waarom voorliggende zaak verschilt van zaak die heeft geleid tot HR:2022:126. In HR:2022:126 had hof geoordeeld dat (ook al had achteraf bezien demonstratie op andere manier kunnen worden beëindigd) optreden van justitiële autoriteiten in omstandigheden van die zaak niet disproportioneel was.
HR doet zaak zelf af door verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Samenhang met 22/02234, 22/02235, 22/02237, 22/02240, 22/02241, 22/02242 en 22/02243.