Rechtbank Rotterdam 13 november 2024 Hoge Raad 12 november 2024 Hoge Raad 12 november 2024 Hoge Raad 12 november 2024 Hoge Raad 12 november 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2024:1622 Hoge Raad 12 november 2024

ECLI:NL:HR:2024:1622

Datum: 12-11-2024

Onderwerp: Demonstratiezaken

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Handelen in strijd met voorschrift of beperking a.b.i. art. 5.1 WOM bij een door verdachte georganiseerde “pro-Palestina” demonstratie door in oneven week te demonstreren op Dam in Amsterdam terwijl demonstratie was verwezen naar Museumplein in Amsterdam omdat “pro-Palestina” en “pro-Israël” demonstrantanten om en om op Dam mogen demonstreren, nadat het niet (meer) mogelijk was beide demonstraties op dezelfde locatie te laten plaatsvinden (art. 11 WOM). Vrijspraak in eerste aanleg. Rechtmatigheid besluit m.b.t. beperking van demonstratievrijheid en buiten toepassing laten van strafbepaling. Moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens onverenigbaarheid met art. 10 en 11 EVRM van de i.h.k.v. art. 5.1 WOM opgelegde voorschriften en beperkingen en op art. 11 WOM gebaseerde strafvervolging?
HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2024:1621 m.b.t. onderzoeken van rechtmatigheid besluit van burgemeester door strafrechter en HR:2022:126 m.b.t. “chilling effect”. In geval dat strafrechtelijke veroordeling voor overtreding van art. 11 WOM (ook als bij die veroordeling zou worden volstaan met lichte bestraffing of geen straf of maatregel zou worden opgelegd) in concrete omstandigheden van het geval ontoelaatbare inbreuk op art. 10 en 11 EVRM vormt, brengt art. 94 Gw met zich dat art. 11 WOM buiten toepassing moet worden gelaten en zal ontslag van alle rechtsvervolging volgen (vgl. HR:2024:1623).
Verwerping verweer dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens onverenigbaarheid met art. 10 en 11 EVRM van de i.h.k.v. art. 5.1 WOM opgelegde voorschriften en beperkingen en op art. 11 WOM gebaseerde strafvervolging, getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Recht op vreedzame vergadering omvat weliswaar recht om tijd, plaats en wijze van uitvoering van demonstratie te bepalen en om demonstratie in beginsel “within sight and sound” van doelgroep te kunnen laten plaatsvinden, maar (gemeentelijke) autoriteiten komt daarbij beleidsvrijheid toe als het gaat om beoordelen van geschiktheid van specifieke locatie in termen van bijvoorbeeld grootte, veiligheid, verkeersdichtheid en nabijheid tot doelgroep. In dit verband komt betekenis toe aan omstandigheid dat, zoals uit bewijsvoering hof volgt, alternatieve locatie die aan verdachte is voorgesteld (Museumplein) een locatie is in centrum van Amsterdam waar in het algemeen veel publiek aanwezig is. Demonstratie is dus niet verplaatst van stadscentrum naar “remote and deserted location” en samenleving is ook niet “deprived of opportunity of hearing different views”. Verder neemt HR in aanmerking dat hof “alles afwegende” taakstraf van 20 uren heeft opgelegd, waarmee hof heeft gewaarborgd dat strafrechtelijke optreden als geheel (waaronder ook bestraffing) proportioneel is en niet zo ingrijpend dat daarvan “chilling effect” uitgaat op personen die door deelname aan protestactie gebruik willen maken van recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering.
Volgt verwerping. CAG: anders t.a.v. rechtmatigheid opgelegde beperking aan demonstratie en verwerping verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens onverenigbaarheid met art. 10 en 11 EVRM. Samenhang met 22/013346 en 22/03854.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Marlies Loenen

docent Vrije Universiteit Amsterdam straf(proces)recht