Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2021:1418 Hoge Raad 12 oktober 2021

ECLI:NL:HR:2021:1418

Datum: 12-10-2021

Onderwerp: Horen getuigen.

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Post-Keskin. Veroordeling mishandeling echtgenoot en zijn 2 kinderen, art. 304.1 Sr. Afwijzing van ttz. in hoger beroep gedaan verzoek tot horen van twee minderjarige kinderen, omdat noodzaak daartoe niet is gebleken. 1. Verduidelijking vooropstelling uit HR:2017:1016 m.b.t. vereiste dat bewezenverklaring niet in beslissende mate op verklaring van niet ondervraagde getuige is gebaseerd. 2. Afwijzing in arrest toereikend gemotiveerd? 3. Gebruik van getuigenverklaringen voor het bewijs. Schending ondervragingsrecht? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2021:576 (post-Keskin) m.b.t. beoordeling van verzoeken tot oproepen en horen van getuigen door feitenrechter in situatie dat verzoek betrekking heeft op getuige t.a.v. wie verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al (in vooronderzoek of anderszins) verklaring heeft afgelegd met belastende strekking. HR ziet mede i.v.m. met rechtspraak EHRM aanleiding HR:2017:1016 te verduidelijken. Voor de beoordeling of wordt voldaan aan eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van betreffende getuigenverklaring in bewijsconstructie nog altijd een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook aanwezigheid van goede reden voor het niet kunnen ondervragen van getuige en bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband dienen te worden beschouwd. Ad 2. Aan verzoek is ten grondslag gelegd dat verdachte het tlgd. betwist en dat verdediging de betrouwbaarheid van de al door deze getuigen afgelegde verklaringen wil toetsen. Verklaringen van deze getuigen zijn door Rb voor bewijs gebruikt en verdachte is niet in de gelegenheid gesteld om ondervragingsrecht uit te oefenen. Daarmee doet zich hier het geval voor waarin belang bij oproepen en horen van de getuigen moet worden voorondersteld, terwijl de door hof bij afwijzing van verzoek in aanmerking genomen gronden en ook wat is aangevoerd ter onderbouwing van verzoek, niet met zich brengen dat dit belang in deze zaak ontbreekt. Wat hof heeft overwogen over leeftijd van getuigen en hun familierelatie met verdachte doet hieraan niet af. V.zv. hof heeft beoogd met die overwegingen tot uitdrukking te brengen dat het afwijzing van verzoek mede baseert op omstandigheid dat sprake is van gegrond vermoeden ex art. 288.1.b Sv (welzijn in gevaar) is dat oordeel niet z.m. begrijpelijk in het licht van motiveringseisen die gelden voor toepassing van die bepaling (vgl. HR:2020:446). Ad 3. Ook ‘s hofs oordeel dat art. 6 EVRM niet in de weg staat aan gebruik van de door deze getuigen afgelegde verklaringen voor bewijs, is niet z.m. begrijpelijk. Hof heeft er namelijk onvoldoende blijk van gegeven te hebben nagegaan of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces. Daarvoor is allereerst van belang dat hof zijn oordeel omtrent de onder (i) aangeduide beoordelingsfactor (reden niet uitoefening ondervragingsrecht) ontoereikend heeft gemotiveerd. M.b.t. ‘s hofs overwegingen t.a.v. gewicht van verklaringen van deze getuigen in bewijsconstructie (onder (ii) aangeduide beoordelingsfactor), neemt HR allereerst in aanmerking dat steunbewijs voor verklaring van getuige die door verdediging niet kon worden ondervraagd, niet (mede) kan worden gevonden in verklaring van andere getuige die door verdediging evenmin kon worden ondervraagd (vgl. HR:2021:2). Daarnaast is ‘s hofs oordeel dat bewezenverklaringen niet in beslissende mate op verklaringen van deze getuigen rusten, wat betreft bewezenverklaarde mishandeling van kinderen, niet z.m. begrijpelijk, gelet op gewicht van die verklaringen in het licht van bewijsvoering als geheel. Tot slot is van belang dat hof geen overwegingen heeft gewijd aan de onder (iii) aangeduide beoordelingsfactor (bestaan van compenserende factoren). Volgt vernietiging en terugwijzing.

Ga naar uitspraak