Hoge Raad 12 maart 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Rechtbank Den Haag 15 december 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:1978:AC2616 Hoge Raad 12 september 1978

ECLI:NL:HR:1978:AC2616

Datum: 12-09-1978

Onderwerp: Rol tussenschakels

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: LegalFlix



Letale longembolie. Dood door schuld in verkeer, art. 36 Wegenverkeerswet. 1. Grondslagverlating. Heeft hof beraadslaagd op grondslag van tll.? 2. Is sprake van schuld a.b.i. art. 36 WVW? 3. Had hof moeten aangeven uit welke onderdelen van bewijsmiddelen hof heeft afgeleid dat verdachte hoogst onvoorzichtig heeft gereden? 4. Causaliteit. Kan overlijden van inzittende van andere auto redelijkerwijze aan verdachte worden toegerekend? 5. Strafmotivering (gevangenisstraf van 6 weken en ontzegging van bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor 2 jaren).
Ad 1. Primair is aan verdachte tenlastegelegd verwijt dat hij misdrijven van art. 36.1 en 36.2 WVW zou hebben gepleegd onder de in art. 36.3 WVW omschreven verzwarende omstandigheid dat hij verkeerde in de in art. 26.1 WVW bedoelde toestand (rijden onder invloed). Subsidiair tlgd. (waarin van enige verzwarende omstandigheid geen melding wordt gemaakt) beperkt zich tot, in geheel dezelfde bewoordingen als in primair tlgd. omschreven, verwijt dat verdachte in art. 36.1 en 36.2 WVW bedoelde misdrijven zou hebben gepleegd. Bij deze opzet van tll. kan primair gedeelte daarvan bezwaarlijk worden verstaan als mede te omvatten verwijt dat subsidiair afzonderlijk is tlgd. Rb heeft in het door hof bevestigde vonnis verdachte weliswaar vrijgesproken van hetgeen hem primair meer of anders ten laste is gelegd dan is bewezenverklaard (waaronder deze verzwarende omstandigheid) maar die beslissing komt in wezen neer op vrijspraak van primair tlgd. en bewezenverklaring van subsidiair tlgd. Bij zodanige beschouwing van arrest en daarbij bevestigd vonnis mist stelling dat Rb en hof niet zouden hebben beraadslaagd en beslist op grondslag van tll. feitelijke grondslag.
Ad 2. Rb en hof hebben uit inhoud van gebezigde b.m. kunnen afleiden dat verdachte hoogst onvoorzichtig kruisingsvlak van de in bewezenverklaring genoemde wegen is opgereden, reeds o.g.v. de in die b.m. vervatte feiten en omstandigheden, dat verdachte (hoewel ter plaatse niet bekend en enigszins afgeleid door zijn vrienden in auto en diverse borden ter plaatse) zonder af te remmen met snelheid van 40 à 50 kilometer per uur de kruising is opgereden, wetende dat hij voorrangsweg naderde. Rb en hof hebben aldus kunnen oordelen dat hier sprake was van schuld in de zin van art. 36 WVW.
Ad 3. Opvatting dat Rb en hof hadden moeten aangeven uit welke onderdelen of welk onderdeel van gebezigde b.m. zij hebben afgeleid dat verdachte hoogst onvoorzichtig heeft gereden, vindt geen steun vindt in het recht.
Ad 4. Betoog dat Rb en hof niet hebben kunnen oordelen dat tussen bewezenverklaarde botsing en dood van slachtoffer een oorzakelijk verband bestond als door art. 36 WVW vereist, omdat (naar uit gebezigde b.m. blijkt) oplopen door slachtoffer van de in bewezenverklaring vermelde letsels niet noodzakelijkerwijze tot intreden van dood had behoeven te leiden en dood van slachtoffer het gevolg is geweest van letale longembolie die als verwikkeling is voortgekomen uit opgelopen letsels, gaat niet op. Optreden van letale longembolie na a.g.v. botsing bekomen letsels is immers niet van zodanige aard dat overlijden van slachtoffer redelijkerwijze niet meer a.g.v. botsing aan dader zou kunnen worden toegerekend.
Ad 5. In strafmotivering van hof ligt onmiskenbaar als 's hofs oordeel besloten dat combinatie van de in verklaring van verdachte genoemde feiten en omstandigheden van ongunstige invloed zijn geweest op bewezenverklaard verkeersdelict. Hof heeft tot dit oordeel kunnen komen. Die feiten en omstandigheden mochten door hof in aanmerking worden genomen voor strafmaat zonder dat hof tot nadere redengeving gehouden was.
Volgt verwerping.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)