ECLI:NL:HR:2021:1091
Datum: 13-07-2021
Onderwerp: Noodweer(exces)
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht
Vindplaats: Extern
Mishandeling door ander met insectenspray in zijn gezicht te spuiten, nadat deze wilde voorkomen dat verdachte een briefje op een voor haar deur geparkeerde scooter zou plakken, art. 300.1 Sr. Noodweer. Heeft hof voldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2016:456, inhoudende dat rechter duidelijk moet maken of hij de aan beroep op noodweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen, indien hij beroep verwerpt. Hof heeft geoordeeld dat “hiervoor vastgestelde gedragingen van aangever” (waarbij hof kennelijk het oog heeft op zijn vaststelling dat aangever trachtte brief uit handen van verdachte te trekken) niet kunnen worden aangemerkt als ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van lijf of goed van verdachte (dan wel van onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor) die tot enige verdediging noopte. Dit oordeel is niet z.m. begrijpelijk. Hof heeft in het midden gelaten of naar zijn oordeel geen sprake was van ogenblikkelijke (dreigende) aanranding van goed van verdachte dan wel dat die aanranding niet wederrechtelijk was dan wel dat tegen die aanranding geen verdediging was geboden. Aldus heeft hof zijn oordeel niet toereikend gemotiveerd.Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.