ECLI:NL:HR:2021:1125
Datum: 13-07-2021
Onderwerp: Art. 359a Sv.
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht
Vindplaats: Avdr.nl
Rijden onder invloed (art. 8.2.a WVW 1994), verlaten plaats van ongeval (art. 7.1 WVW 1994) en veroorzaken van gevaar op de weg (art. 5 WVW 1994). Verbaliseringsplicht m.b.t. politiegeweld bij aanhouding verdachte, bereik van art. 359a Sv. 1. Levert omstandigheid dat in het door verbalisant opgemaakte proces-verbaal van aanhouding niet is geverbaliseerd dat bij aanhouding van verdachte geweld is toegepast, schending van verbaliseringsplicht van art. 152 Sv op? 2. Vallen eventuele onregelmatigheden in processen-verbaal alsmede hetgeen blijkt uit verklaringen van verbalisanten afgelegd bij Rh-C buiten bereik van art. 359a Sv?Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2010:BL5629 m.b.t. de voor opsporingsambtenaren bestaande plicht tot verbaliseren van hetgeen zij hebben verricht of bevonden. In het licht van wetsgeschiedenis bij art. 152.2 Sv geldt ook onder huidige regeling dat het opsporingsambtenaren alleen dan vrijstaat het opmaken van p-v achterwege te laten indien hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door rechter in eindonderzoek te nemen beslissing. In gelijke zin geldt dat, indien wel p-v wordt opgemaakt, het de ambtenaar slechts vrijstaat daarin vermelding achterwege te laten van hetgeen door hem tot opsporing is verricht of bevonden, v.zv. die verrichtingen of bevindingen redelijkerwijs niet van belang kunnen zijn voor enige door rechter te nemen beslissing. In aanmerking genomen dat door hof vastgesteld geweld bij aanhouding van verdachte redelijkerwijs van belang kon zijn voor de door rechter te nemen beslissing, is ’s hofs kennelijke oordeel dat verbaliseringsplicht van art. 152 Sv niet is geschonden, niet z.m. begrijpelijk. Dit leidt echter niet tot cassatie, in aanmerking genomen dat wet geen rechtsgevolgen verbindt aan niet-naleving van art. 152 Sv en dat gebruikt geweld, gelet op in h.b. aan dossier toegevoegde ‘geweldsrapportage’, alsnog ter kennis is gekomen van verdediging. Door deze toevoeging heeft hof bij zijn ex art. 348 en 350 Sv te nemen beslissingen rekening kunnen houden met uitgeoefend geweld en aanvankelijke nalatigheid m.b.t. verbaliseren.Ad 2. ’s Hofs oordeel dat bedoelde onregelmatigheden buiten bereik van art. 359a Sv vallen omdat zij zich hebben voorgedaan i.h.k.v. onderzoek dat op verzoek van poortraadsheer heeft plaatsgevonden (waarmee tot uitdrukking is gebracht dat deze zich niet hebben voorgedaan bij onderzoek dat voorafgaat aan behandeling ttz.) is juist. In ‘s hofs overwegingen ligt verder als zijn oordeel besloten dat geen sprake is van een buiten het verband van voorbereidend onderzoek begaan vormverzuim dat moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van OM in vervolging, nu bedoelde onregelmatigheden niet hebben geleid tot onherstelbare inbreuk op recht van verdachte op eerlijk proces die niet op een aan de eisen van behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kon worden gecompenseerd (vgl. HR:2020:1889). Dat oordeel geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op wat hof heeft vastgesteld m.b.t. getuigenverhoor van hulp OvJ, aan dossier toegevoegde en aan verdediging ter beschikking gestelde ‘geweldsrapportage’ en op wat hof heeft overwogen over de op te leggen straf, niet onbegrijpelijk.Volgt verwerping.