ECLI:NL:HR:2021:1127
Datum: 13-07-2021
Onderwerp: Smartengeld
Rechtsgebiedenregister: Letselschaderecht
Vindplaats: Avdr.nl
Oplichting (art. 326.1 Sr) en diefstal m.b.v. valse sleutel (art. 311.1.5 Sr) van hoogbejaarde slachtoffers door via babbeltrucs hun pincode te ontfutselen, hun pinpas te ontvreemden en geld op te nemen van hun bankrekeningen. 1. Vordering benadeelde partij t.a.v. immateriële schade. Is sprake van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW? 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr.Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:793 en HR:2019:376 m.b.t. aantasting in persoon ‘op andere wijze’. ’s Hofs oordeel dat sprake is van zo’n aantasting in persoon ‘op andere wijze’ is niet begrijpelijk, nu hof niets heeft vastgesteld over aard en ernst van normschending en van gevolgen daarvan voor benadeelde. Motivering dat vergoeding van gestelde immateriële schade “billijk” voorkomt, volstaat daartoe niet (vgl. HR:2019:1465). Mede gelet op wat hiervoor is vooropgesteld en op wat ter onderbouwing van vordering b.p. tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 150 is aangevoerd, moet worden aangenomen dat hernieuwde behandeling van zaak na vernietiging door HR teneinde uitsluitend hierover opnieuw te oordelen, onevenredige belasting van strafgeding a.b.i. art. 361.3 Sv zou opleveren. HR bepaalt dat b.p. n-o is in haar vordering wat betreft deze vordering tot vergoeding van immateriële schade en dat uitspraak wat betreft oplegging van schadevergoedingsmaatregel in zoverre evenmin in stand kan blijven. Ad 2. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.