ECLI:NL:HR:2023:913
Datum: 13-06-2023
Onderwerp: Art 555
Overige onderwerpen: Encrochat / SkyECC
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht
Vindplaats: Avdr.nl, LegalFlix
Prejudiciële beslissing HR, art. 553 Sv. 1. Prejudiciële procedure in strafzaken. 2. Beantwoording vragen over o.a. betekenis van (internationale of interstatelijke) vertrouwensbeginsel voor beoordeling van rechtmatigheid en betrouwbaarheid van resultaten die zijn verkregen met toepassing van opsporingsbevoegdheid door autoriteiten van ander land dan Nederland, terwijl bevoegdheid in dat andere land is toegepast, en mogelijkheden voor verdediging om rechtmatigheid van bewijsverkrijging te onderzoeken.
Ad 1. HR maakt inleidende opmerkingen over prejudiciële vragen aan strafkamer van HR. Opmerkingen komen erop neer dat rechter die overweegt om prejudiciële vraag te stellen, betrokken procespartijen in gelegenheid stelt om zich uit te laten over dat voornemen en over beoogde inhoud van vraag. Omdat rechter zelfstandige verantwoordelijkheid heeft voor uitkomst van procedure, is het aan rechter zelf om te bepalen of sprake is van in art. 553.1 Sv bedoelde situatie waarin prejudiciële vragen worden gesteld als aan daarvoor geldende criteria wordt voldaan. Rechter zet uiteen waarom antwoord op rechtsvraag nodig is om in betreffende zaak te beslissen en waarom vraag een zaaksoverstijgend belang heeft. Vraag moet bovendien zijn ingebed in heldere (voorlopige) feitenvaststelling en in (beknopt omschreven) relevante juridische context zijn geplaatst. Rechter licht verder toe waarom vraag zich volgens hem leent voor beantwoording in prejudiciële procedure. Verder kan het nuttig zijn dat hij zijn oordeel over (voorlopig) antwoord of verschillende (voorlopige) antwoorden op vraag geeft en ligt het in de rede dat hij consequenties daarvan voor de rechtspraktijk schetst.
Ad 2. Bij bespreking van vraag over betekenis van vertrouwensbeginsel voor beoordeling van rechtmatigheid en betrouwbaarheid van resultaten die zijn verkregen met toepassing van opsporingsbevoegdheid door autoriteiten van ander land dan Nederland, terwijl bevoegdheid in dat andere land is toegepast, gaat HR in op opsporing onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten en op opsporing in buitenland onder verantwoordelijkheid van Nederlandse autoriteiten. Vervolgens gaat HR in op vraag of en, zo ja, in welke gevallen, machtiging van RC is vereist en maakt HR enkele opmerkingen over het gebruik van informatie in andere onderzoeken en over Richtlijn 2002/58/EG en Richtlijn (EU) 2016/680. Verder gaat HR in op o.m. beginsel van equality of arms en beoordeling van verzoeken tot het voegen van stukken bij processtukken en van verzoeken tot het verkrijgen van inzage in stukken.
HR beantwoordt prejudiciële vragen.