Hoge Raad 12 maart 2024 Rechtbank Oost-Brabant 20 februari 2024 Rechtbank Midden-Nederland 13 februari 2024 Hoge Raad 13 februari 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:1606 Hoge Raad 13 oktober 2020

ECLI:NL:HR:2020:1606

Datum: 13-10-2020

Onderwerp: Medeplegen | Enschedese voogdijmoord

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl

Enschedese voogdijmoord. Medeplegen moord door samen met haar nieuwe vriend (A), die bij uitvoering is geholpen door een derde (B), haar ex-man (C) meermalen met mes in lichaam te steken, omdat C via rechter heeft afgedwongen dat verdachte met hun dochtertje moet terugverhuizen naar Enschede, art. 289 Sr. 1. Bewijsklacht medeplegen. Kan verdachte worden veroordeeld voor medeplegen van moord met A, terwijl het mogelijk B is geweest die dodelijke messteken heeft toegediend? 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr.Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474 m.b.t. vereisten voor kwalificatie medeplegen. In bewezenverklaring n.a.v. op medeplegen toegespitste tll. hoeft niet te worden vermeld of en zo ja welke feitelijke handelingen verdachte zelf dan wel zijn mededader(s) hebben verricht (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO9905). Aan bewezenverklaring van medeplegen staat niet in de weg enkele omstandigheid dat naast de in tll. en bewezenverklaring genoemde persoon of personen ook nog andere persoon of andere personen betrokken zijn geweest bij strafbaar feit. Hof heeft in bewijsvoering gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel tlgd. medeplegen door verdachte bewezen is. ’s Hofs oordeel dat door hem in aanmerking genomen f&o in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking door verdachte, geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt o.m. in aanmerking genomen dat hof heeft vastgesteld dat verdachte initiërende rol heeft gehad en tegen diverse personen heeft gezegd dat C maar beter dood kon zijn, uit sms-contacten tussen verdachte en A blijkt dat er iets met C moest gebeuren, verdachte samen met o.a. A goederen heeft aangeschaft waarvan gedeelte bestemd was voor uitvoering van het tegen C te gebruiken geweld en verdachte A bij woning van C heeft uitgelegd hoe hij binnen kon komen. Hof heeft verder vastgesteld dat verdachte wist dat A en B op avond van moord samen naar Enschede gingen, zij na uitvoering van moord onderdak heeft geboden aan A en B en zij heeft ingestemd met betaling aan B. Hieraan doet gelet op wat hiervoor is vooropgesteld niet af enkele omstandigheid dat blijkens bewezenverklaring verdachte moord tezamen en in vereniging “met een ander” heeft begaan, terwijl uit ’s hofs bewijsvoering volgt dat bij uitvoering van die moord niet alleen A maar ook B betrokken was, zonder dat hof heeft vastgesteld wie van hen dodelijke messteek heeft toegebracht. Uit ‘s hofs bewijsvoering volgt immers dat, ongeacht wie van hen dodelijke messteek heeft toegebracht, verdachte met haar hiervoor genoemde gedragingen bijdrage van voldoende gewicht aan moord op C heeft geleverd.Ad 2. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichting opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemd slachtoffer in arrest vermeld bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Rob ter Haar

plaatsvervangend rechter Rechtbank Overijssel docent Universiteit Utrecht