Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2015:3024 Hoge Raad 13 oktober 2015

ECLI:NL:HR:2015:3024

Datum: 13-10-2015

Onderwerp: Vormverzuimen

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl

Kopschopperzaak Eindhoven. OM-cassatie. Jeugdzaak. Rekening houden met (nadelige) media-aandacht voor (minderjarige) verdachte bij strafoplegging. 8 EVRM en 359a Sv. De HR geeft – onder verwijzing naar de in de CAG aangehaalde EHRM-jurisprudentie – een opsomming van de van belang zijnde factoren voor de beantwoording van de vraag of in gevallen als i.c. sprake is van inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en of deze inbreuk gerechtvaardigd is. Het Hof heeft de toetsing aan art. 8 EVRM geplaatst in de sleutel van “de beginselen van een behoorlijke procesorde, zoals een redelijke en billijke belangenafweging” en overwogen dat een geconstateerde schending van deze bepaling een zelfstandig verzuim oplevert, voor de beoordeling van de rechtsgevolgen waarvan het Hof aansluiting heeft gezocht bij de factoren genoemd in art. 359a.2 Sv.Aantekening verdient dat in gevallen als i.c., waarin het gaat om privacy-gerelateerd beeldmateriaal dat vanwege het OM wordt openbaar gemaakt, voor de beoordeling van (de gerechtvaardigdheid van) de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van verdachte op wie het beeldmateriaal betrekking heeft, een zelfstandige of afzonderlijke toets a.d.h.v. beginselen van een behoorlijke procesorde of a.d.h.v. de factoren van art. 359a.2 Sv niet nodig is. De hiervoor genoemde, niet limitatief opgesomde, factoren, waarin ook eisen van proportionaliteit en subsidiariteit een plaats hebben, bieden een toereikend autonoom beoordelingskader.Voorop staat dat het het Hof in beginsel vrij staat bij het bepalen van de straf rekening te houden met nadeel dat door media-aandacht voor verdachte is veroorzaakt, ook indien dit niet aan het toedoen van het OM is te wijten of indien dit niet als een schending van art. 8 EVRM kan worden aangemerkt. Deze factoren kunnen wel van belang zijn voor het bepalen van de ernst van het nadeel en mate waarin met die nadelige gevolgen bij de strafoplegging rekening wordt gehouden. Dat betekent overigens niet dat verdachte indien hij te lijden heeft gekregen van indringende media-aandacht omtrent zijn strafzaak, recht heeft op matiging van de hem op te leggen straf. In cassatie kan de motivering van de strafoplegging slechts op zijn begrijpelijkheid worden onderzocht. Het Hof heeft vastgesteld – hetgeen in cassatie ook niet bestreden is – dat de uitzending van de beelden en de daardoor veroorzaakte media-aandacht en o.m. op internet ontketende hetze ernstige nadelige gevolgen voor minderjarige verdachte en zijn omgeving hebben gehad en hebben geleid tot een inbreuk op het recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Met die gevolgen heeft het Hof bij de strafoplegging ten gunste van verdachte rekening kunnen en mogen houden. ’s Hofs motivering van de strafoplegging is i.c. niet onbegrijpelijk.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Rob Baumgardt

advocaat Baumgardt Strafcassatie Advocatuur