Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2022:1199 Hoge Raad 13 september 2022

ECLI:NL:HR:2022:1199

Datum: 13-09-2022

Onderwerp: Post-Keskin

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Flessentrekkerij, meermalen gepleegd (art. 326a Sr) en (poging tot) oplichting (art. 326.1 Sr) door als natuurlijke persoon (o.m. t.a.v. sokken en cosmetica) en als feitelijk leidinggever van vennootschap (t.a.v. spoelmachinetabs) bij verschillende bedrijven partijen goederen te kopen zonder daarvoor te betalen en onder valse naam bedrijven bewegen tot afgifte van goederen. 1. Post Keskin. Afwijzing van ttz. in h.b. gedaan verzoek tot het horen van 2 getuigen op de grond dat verzoek onvoldoende is onderbouwd. Gebruik van getuigenverklaringen voor bewijs van 2 gevallen van flessentrekkerij. Voldoet procedure in haar geheel aan recht op eerlijk proces? 2. Bewijs ‘maken van beroep of gewoonte’ van kopen van goederen met oogmerk om zonder volledige betaling zich beschikking over die goederen te verzekeren a.b.i. art. 326a Sr.
Ad 1. ’s Hofs afwijzing van verzoek tot horen van getuigen A en B, waaraan door verdediging o.m. ten grondslag is gelegd dat eerder afgelegde verklaringen van die getuigen een belastende strekking hebben, is niet z.m. begrijpelijk, in aanmerking genomen dat Rb en hof bewezenverklaring hebben aangenomen mede op grond van die (door verdachte betwiste) verklaringen van getuigen, zonder dat verdediging deze getuigen heeft kunnen ondervragen. Daarbij heeft hof niet ervan blijk gegeven te hebben nagegaan of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces (vgl. HR:2021:576). Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden. Feiten en omstandigheden die naar voren komen in de voor bewijs gebruikte verklaring van getuige A (verdachte was degene die zich voordeed als C) volgen ook uit andere voor bewijs gebruikte verklaringen, i.h.b. verklaringen van 3 andere getuigen. Deze 3 personen hebben afzonderlijk van elkaar verklaard dat zij verdachte herkenden als C. Die verklaringen vinden daarbij steun in overige bewijsmiddelen, meer bepaald in telefoongegevens en in het bij verdachte aangetroffen tankbonnetje. Ook feiten en omstandigheden die naar voren komen in de voor bewijs gebruikte verklaring van getuige B (verdachte was degene die zich namens bedrijf voordeed als D) volgen uit andere door het hof gebruikte b.m. Hof heeft daarbij overwogen dat enkele omstandigheid dat verdachte bij terughaalactie bij ander bedrijf door 2 personen niet is herkend, niet tot andere gevolgtrekking leidt omdat verdachte die ochtend maar heel even aanwezig is geweest. In dat verband is verder van belang dat hof in aanmerking heeft genomen dat er een opvallende link bestaat tussen personen als wie verdachte zich voordeed, erop neerkomend dat telkens op het laatste moment extra goederen werden besteld en daarbij idee werd gewekt dat betaling daarvoor onderweg was. Een en ander brengt met zich dat ook als voor bewijs gebruikte verklaringen van getuigen A en B worden weggedacht, bewezenverklaringen z.m. toereikend zijn gemotiveerd en dat verdachte onvoldoende belang heeft bij klachten.
Ad 2. Of een meervoud aan de in art. 326a Sr bedoelde gedragingen (kopen van goederen met oogmerk om zonder volledige betaling zich of ander de beschikking over die goederen te verzekeren) kan worden aangemerkt als maken van ‘gewoonte’, hangt af van concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan o.m. betekenis toekomen aan aard van gedragingen, omstandigheden waaronder deze gedragingen zijn verricht alsmede aan aantal gedragingen en tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. Daarbij geldt niet eis dat gedragingen zich met bepaalde minimumfrequentie hebben voorgedaan (vgl. HR:2021:1702). Uit wetsgeschiedenis van art. 326a Sr volgt dat voor bewezenverklaring van maken van ‘beroep’ niet is vereist dat sprake is van meervoud van de in art. 326a Sr bedoelde gedragingen. Voor maken van ‘beroep’ zal wel moeten vaststaan dat handelen van verdachte erop was gericht met herhaaldelijk kopen zonder te betalen zich bron van inkomsten te verschaffen en zich daarbij te presenteren als professioneel deelnemer aan economisch verkeer. Rechter hoeft, bij een op art. 326a Sr toegesneden tll., geen keuze te maken tussen alternatieven ‘(maken van) beroep’ en ‘(maken van) gewoonte’, omdat deze keuze niet van belang is voor strafrechtelijke betekenis van bewezenverklaarde (vgl. HR:1998:ZD0898). Gelet op ’s hofs vaststellingen in zijn bewijsvoering en i.h.b. op gelijksoortigheid van bewezenverklaarde handelingen (flessentrekkerij door vennootschap m.b.t. sokken en cosmetica) alsmede kort tijdsbestek waarin en omstandigheden waaronder deze zijn verricht, geeft ‘s hofs oordeel dat vennootschap een beroep of gewoonte heeft gemaakt van kopen van goederen met oogmerk om zonder volledige betaling zich beschikking over die goederen te verzekeren, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel ook toereikend gemotiveerd. Voorts ligt in ’s hofs overwegingen (t.a.v. bewezenverklaring van flessentrekkerij door natuurlijke persoon m.b.t. spoelmachinetabs) als zijn oordeel besloten dat, ook al omvat bewezenverklaring niet meerdere gevallen van kopen van goederen met oogmerk om zonder volledige betaling zich beschikking over die goederen te verzekeren, uit omstandigheden waaronder kopen van partij spoelmachinetabs door verdachte heeft plaatsgevonden volgt dat dit handelen van verdachte erop was gericht zich vaker door kopen van goederen met hiervoor genoemd oogmerk te voorzien van inkomsten, waarbij verdachte zich presenteerde als professioneel deelnemer aan economisch verkeer en dus bij wijze van beroep is verricht. Dat oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Volgt verwerping. CAG: anders.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Rob ter Haar

plaatsvervangend rechter Rechtbank Overijssel docent Universiteit Utrecht