Hoge Raad 12 maart 2024 Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024 Rechtbank Den Haag 15 december 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Hoge Raad 14 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:39 Hoge Raad 14 januari 2020

ECLI:NL:HR:2020:39

Datum: 14-01-2020

Onderwerp: Geweld als bedoeld in art. 141 Sr

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Jeugdzaak. Medeplegen van witwassen van geldbedrag, art. 420bis.1.b Sr. 1. Bewijsklacht pleegperiode. 2. Bewijsklacht omzetten van geldbedrag. 3. Kwalificatie van verwerven en voorhanden hebben van geldbedrag als witwassen.Ad 1. HR: Op gronden vermeld in CAG faalt klacht. CAG: Veronderstelling dat bewezenverklaring, inhoudende dat verdachte in bepaalde periode feit heeft gepleegd, meebrengt dat verdachte gedurende gehele periode hem verweten handelingen heeft verricht, is onjuist. Vereist is dat uit b.m. kan worden afgeleid dat verdachte in bewezenverklaarde pleegperiode daarin genoemde handelingen heeft verricht en niet dat verdachte zich gedurende gehele periode schuldig heeft gemaakt aan tlgd. feit. Uitspraak voldoet aan dit vereiste.Ad 2. HR: Op gronden vermeld in CAG slaagt klacht. CAG: Hof heeft overwogen dat verdachte en zijn medeverdachten geldbedrag hebben verworven door medeplegen van woninginbraak, terwijl verdachte dat geldbedrag samen met anderen daadwerkelijk voorhanden heeft gehad en heeft verdeeld. Over omzetten van geldbedrag overweegt Hof niets. Uit ’s Hofs vaststellingen volgt niet dat sprake is geweest van handelingen waardoor verdachte en zijn medeverdachten ander voorwerp hebben verkregen dan hetgeen oorspronkelijk uit misdrijf is verkregen. Het enkele verdelen van geldbedrag tussen medeverdachten is daartoe ontoereikend. Dit hoeft echter op zichzelf niet tot cassatie te leiden, omdat t.l.v. verdachte tevens is bewezenverklaard dat hij geldbedrag tezamen en in vereniging met ander of anderen “heeft verworven en voorhanden heeft gehad”.Ad 3. HR: Klacht slaagt op gronden vermeld in CAG. CAG: Uit ‘s Hofs motivering van oordeel dat sprake is van witwassen kan niet worden afgeleid dat verdachte samen met zijn medeverdachten geldbedrag niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad maar dat gedragingen ook gericht zijn geweest op daadwerkelijk verbergen of verhullen van criminele herkomst van voorwerp. Ook ’s Hofs overweging dat door verdeling van geldbedrag herkomst van geldbedrag daadwerkelijk is verhuld, is niet z.m. begrijpelijk. Geldbedrag met daarbij behorende coupures bevond zich immers na verdeling nog in zijn geheel onder verdachte en zijn medeverdachten. In zoverre is verhullende werking nog minder sterk dan in geval geldbedrag op bankrekening wordt gestort, waardoor coupures aan het oog worden onttrokken. HR doet zaak om doelmatigheidsredenen zelf af door verdachte t.z.v. bewezenverklaard feit te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daardoor worden aard en ernst van al wat voor het overige t.l.v. verdachte is bewezenverklaard niet aangetast, zodat vernietiging van bestreden uitspraak t.z.v. strafoplegging achterwege kan blijven. Samenhang met 18/05141 P, 18/05183 en 19/00365.

Ga naar uitspraak