ECLI:NL:HR:2020:2019
Datum: 15-12-2020
Onderwerp: Voorwaardelijk opzet
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht
Vindplaats: Extern
Faillissementsfraude. Feitelijk leidinggeven aan door rechtspersonen begane bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd (art. 341.a (oud) Sr). Heeft verdachte gehandeld ter bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers van rechtspersoon? In art. 341 (oud) Sr gebezigde bewoordingen “ter bedrieglijke verkorting van rechten van zijn schuldeisers” brengen tot uitdrukking dat verdachte opzet moet hebben gehad op verkorting van rechten van schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor bewijs van opzet ten minste is vereist dat handeling van verdachte aanmerkelijke kans op verkorting van rechten van schuldeisers heeft doen ontstaan (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BI4691). Aangezien bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat BV heeft gehandeld “ter bedrieglijke verkorting van rechten van haar schuldeisers” niet z.m. uit gebezigde bewijsvoering kan volgen, is ‘s hofs uitspraak ten aanzien daarvan ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neemt HR in aanmerking dat door rechtspersoon niet of onvoldoende voeren of tevoorschijn brengen van administratie niet z.m. aanmerkelijke kans op verkorting van rechten van schuldeisers doet ontstaan. In het licht van bewezenverklaringen (verdachte is voor 8 feiten veroordeeld) en ondergeschikte betekenis daarin van deze bewezenverklaarde bedrieglijke bankbreuk, en gelet op hetgeen hof m.b.t. opgelegde straf (33 maanden gevangenisstraf) heeft overwogen, wordt, als voornoemd bewezenverklaard feit daarbij niet in aanmerking wordt genomen, aard en ernst van al hetgeen voor het overige ten laste van verdachte is bewezenverklaard niet wezenlijk aangetast. Vernietiging van bestreden uitspraak t.z.v. dit feit en strafoplegging en hernieuwde behandeling van zaak op deze punten, kan daarom bij gebrek aan voldoende belang voor verdachte achterwege blijven. Volgt verwerping. Samenhang met 19/02117 en 19/02222.