Hoge Raad 15 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Rechtbank Midden-Nederland 5 maart 2024 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 maart 2024 Rechtbank Rotterdam 1 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2019:39 Hoge Raad 15 januari 2019

ECLI:NL:HR:2019:39

Datum: 15-01-2019

Onderwerp: Zeden

Rechtsgebiedenregister: Arbeidsrecht, Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl

Voortgezette handeling van medeplegen mensenhandel m.b.t. persoon onder 16 jaren, medeplegen mensenhandel m.b.t. persoon onder 18 jaren en medeplegen mensenhandel door samen met zijn vrouw minderjarig nichtje uit Turkije illegaal in huis te nemen en haar jarenlang buitensporig en excessief te belasten met huishoudelijke taken en verzorging van hun kinderen, art. 273f.1. en 273f.3 Sr. Oogmerk van uitbuiting? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI7099 m.b.t. uitleg van bestanddeel “(oogmerk van) uitbuiting”. Hof heeft vastgesteld dat nichtje van verdachte vanaf moment dat zij op zeer jonge leeftijd vanuit Turkije bij verdachte en zijn mededader in huis kwam, gedurende zeer lange periode dag in dag uit huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht, die o.m. bestonden uit schoonmaken, koken, boodschappen doen en zorg dragen voor kinderen en eventuele gasten, en dat zij daarbij buitensporig en excessief werd belast. Daarnaast heeft Hof vastgesteld dat nichtje gedurende die periode geen onderwijs en medische zorg heeft genoten. Naar oordeel van Hof wist verdachte dat nichtje aldus op structurele basis werkzaamheden verrichtte die niet bij haar jonge leeftijd pasten, terwijl andere kinderen in gezin van verdachte geen vergelijkbare taken opgedragen kregen en voor die werkzaamheden geen oppas of huishoudelijke hulp behoefde te worden ingehuurd. Voorts wist verdachte dat nichtje - gelet op haar leeftijd, haar illegale status in Nederland en gebrekkige kennis van Nederlandse taal, haar sociale isolement en haar angst om teruggestuurd te worden naar haar familie in Turkije waarmee zij problematische relatie onderhield - sterk afhankelijk van hem was. Uitgaande van voornoemd toetsingskader heeft Hof geoordeeld dat oogmerk van uitbuiting van nichtje bewezen kan worden geacht, waarbij Hof mede acht heeft geslagen op (financieel) voordeel dat verdachte door werkzaamheden van nichtje heeft behaald. Door aldus te oordelen heeft Hof niet blijk gegeven van onjuiste rechtsopvatting. Zijn oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Dat tussen verdachte, zijn mededader en nichtje familieband bestond, maakt dat niet anders, nu Hof mede in aanmerking heeft genomen dat grenzen van ruime marges waarbinnen kinderen participeren in gezin, in zeer ernstige mate zijn overschreden. Dat Hof omstandigheid dat nichtje geen onderwijs en medische zorg genoot mede redengevend heeft geacht is evenmin onbegrijpelijk, gelet op ’s Hofs oordeel dat ontbrekende aandacht van verdachte en zijn mededader voor persoonlijke ontwikkeling en psychisch en fysiek welzijn van nichtje mede inkleuring geeft aan wijze waarop zij in gezin van verdachte en zijn mededader werd belast. Volgt verwerping. Samenhang met 17/02699.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)