Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2021:849 Hoge Raad 15 juni 2021

ECLI:NL:HR:2021:849

Datum: 15-06-2021

Onderwerp: Materieel-verweer

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Niet voldoen aan in Verordening (EG) nr. 273/2004 opgenomen plicht tot informatieverstrekking door geen melding te doen van verdachte transactie van 4.000 liter zoutzuur (stof die vaak voor illegale vervaardiging van verdovende middelen wordt gebruikt), art. 2.a Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Is meldingsplicht genoemd in art. 8 Verordening en art. 2 Wet voorkoming misbruik chemicaliën in strijd met nemo tenetur-beginsel? Hof heeft geoordeeld dat verdachte als marktdeelnemer o.g.v. art. 8.1 Verordening de verplichting had tot verstrekking van informatie m.b.t. mogelijk misbruik van geregistreerde stoffen om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen maar dat hij niet aan die verplichting heeft voldaan. Hof heeft verder geoordeeld dat veroordeling wegens niet-nakomen van deze verplichting tot verstrekken van informatie geen schending van nemo tenetur-beginsel oplevert. Daarbij heeft het betrokken dat deze verplichting al bestond op moment dat nog geen sprake was van verdenking van enig strafbaar feit of “criminal charge” in de zin van art. 6 EVRM. ’s Hofs oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat als die verplichting wel wordt nageleefd het gevolg daarvan kan zijn dat verdenking ontstaat t.z.v. overtreding van Opiumwet, nu verplichting om bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van voorval a.b.i. art. 8.1 Verordening ertoe strekt het door Verordening beoogde toezicht mogelijk te maken en bevoegde instanties in staat te stellen hun controle- en toezichtstaken uit te oefenen. Omstandigheid dat naleven van verplichting van art. 8.1 Verordening ertoe kan bijdragen dat jegens degene die bevoegde autoriteiten van voorval in kennis heeft gesteld verdenking ontstaat, behoeft aan vervolging en veroordeling t.z.v. niet-naleven van deze verplichting niet in de weg te staan. HR merkt op dat art. 6 EVRM en daarop betrekking hebbende rechtspraak van EHRM kunnen meebrengen (mede gelet op zwaarte van de op het opzettelijk niet-naleven van art. 8.1 Verordening gestelde straf) dat o.g.v. deze bepaling verstrekte informatie niet mag worden gebruikt voor bewijs van een door verstrekker van die informatie begaan strafbaar feit, v.zv. die informatie een door hem afgelegde, al dan niet in document vervatte, verklaring betreft (vgl. EHRM nr. 19187/91, HR:2006:AV1141 en HR:2010:BL0666). Daarmee is gewaarborgd dat vervolging wegens niet-naleven van verplichting van art. 8.1 Verordening aan nemo tenetur-beginsel geen afbreuk zal doen (vgl. over belang van deze waarborg EHRM nr. 19235/03 en EHRM nr. 11663/04). Volgt verwerping.

Ga naar uitspraak