Rechtbank Rotterdam 13 november 2024 Hoge Raad 12 november 2024 Hoge Raad 12 november 2024 Hoge Raad 12 november 2024 Hoge Raad 12 november 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2021:933 Hoge Raad 15 juni 2021

ECLI:NL:HR:2021:933

Datum: 15-06-2021

Onderwerp: Schadeverhaal

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht, Slachtofferrecht

Vindplaats: Extern

Poging tot doodslag op vriend van zus van verdachte (art. 287 Sr) en poging tot moord op zijn zus, art. 289 Sr. 1. Afwijzing van bij appelschriftuur gedaan en ttz. in h.b. gehandhaafd verzoek om getuigen te horen i.h.k.v. vraag of sprake is van eerwraak en belang daarvan voor straftoemeting, omdat verzoek onvoldoende is onderbouwd. 2. Afwijzing van bij appelschriftuur gedaan en ttz. in h.b. gehandhaafd verzoek om deskundige te horen, omdat er geen noodzaak is tot horen van deskundige. 3. Vordering benadeelde partij A (vriend van zus) tot vergoeding van immateriële schade (€ 10.000). Recht op vergoeding van shockschade a.g.v. waarnemen van poging tot moord op zijn vriendin (b.p. B), nu niet blijkt dat is voldaan aan vereisten voor toewijzen van dergelijke schadevergoeding? 4. Vordering b.p. B (zus) tot vergoeding van materiële schade (€ 814,94). Heeft hof hoger bedrag toegewezen dan initieel gevorderd bedrag (€ 806,90)? 5. Vordering b.p. B (zus). Standpunt verdediging dat gevorderde materiële schadevergoeding moet worden gematigd v.zv. het kledingstukken betreft, omdat moet worden uitgegaan van marktwaarde van die goederen en niet van hun nieuwwaarde?Ad 1. Hof heeft verzoek tot horen van getuigen beoordeeld o.b.v. verdedigingscriterium. ’s Hofs oordeel dat onvoldoende is onderbouwd waarom horen van deze getuigen van belang is voor enige door hof i.h.k.v. art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat in summiere toelichting op verzoek niet duidelijk is aangegeven waarom hetgeen deze personen zouden kunnen verklaren “over de in dossier c.q. justitieonderzoek opgeworpen vraag of sprake was van eerwraak” van belang is voor de in deze zaak door hof te nemen beslissingen. Ad 2. Verzoek om deskundige te horen is door hof beoordeeld o.b.v. noodzakelijkheidscriterium. Hof heeft dit verzoek kennelijk en niet onbegrijpelijk gelet op toelichting, opgevat als verzoek om C te (doen) benoemen als deskundige en hem te laten rapporteren. Hof heeft overwogen dat het daartoe geen noodzaak ziet. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat summiere toelichting op verzoek slechts in algemene termen vraagt om deze deskundige “specifiek over deze zaak” te laten rapporteren en geen concrete en specifieke vraagstelling voor het door deskundige uit te voeren onderzoek bevat.Ad 3. Uitgangspunt dat hof hoogte van de aan b.p. toegewezen immateriële schadevergoeding mede heeft gebaseerd op shockschade a.g.v. bewezenverklaarde poging tot moord, berust op onjuiste lezing van ‘s hofs overwegingen, nu hof oordeel dat b.p. immateriële schade heeft geleden uitsluitend heeft gegrond op bewezenverklaarde poging tot doodslag. Dat hof bij beoordeling van aard en ernst van aantasting in persoon van b.p. ook verwijst naar geweld dat aan zijn vriendin is aangedaan, maakt dit niet anders nu bewezenverklaarde onder 1 en 2 bestaat uit samenstel van elkaar onmiddellijk opvolgende gedragingen van verdachte die deel uitmaken van aanval door verdachte op b.p. en zijn vriendin samen.Ad 4. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:793 m.b.t. vermogensschade a.b.i. art. 6:96 BW. Middel miskent dat advocaat van b.p. op tz. in h.b. rekenfout in schadeopgaveformulier heeft gecorrigeerd waardoor dit onderdeel van vordering € 814,94 bedraagt. Over de in die zin verbeterde lezing van schadeformulier door hof wordt niet geklaagd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat vordering in e.a. wat betreft materiële schadevergoeding € 814,94 bedraagt, zodat hof niet meer heeft toegewezen dan in e.a. is gevorderd.Ad 5. In het licht van hetgeen is vooropgesteld m.b.t. vermogensschade en in aanmerking genomen dat uit toelichting op ‘schadeopgaveformulier’ blijkt dat b.p. t.a.v. kledingstukken de aanschafwaarde heeft gevorderd, is ’s hofs toewijzing van materiële schadevergoeding voor beschadigde kleding (mede gelet op hetgeen door verdediging is aangevoerd) ontoereikend gemotiveerd. HR doet zaak zelf af, schat waarde van kledingstukken op 75% van aanschafwaarde en vermindert bedrag waarvoor vordering b.p. is toegewezen, bedrag van schadevergoedingsmaatregel en duur van gijzeling.

Ga naar uitspraak