Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:1054 Hoge Raad 16 juni 2020

ECLI:NL:HR:2020:1054

Datum: 16-06-2020

Onderwerp: Noodweer

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Mislukte ripdeal in hotel te Zeist, waarbij persoon (Colombiaan) om het leven is gekomen. (Poging tot) doodslag, art. 287 Sr. 1. Noodweer, proportionaliteitseis. Staat afvuren van meerdere kogels in redelijke verhouding tot verschijning van gewapende man met bivakmuts uit badkamer? 2. Noodweerexces. Inconsistentie tussen motivering verwerping beroep op noodweerexces en motivering bewezenverklaring aan te merken als kennelijke vergissing? 3. Noodweer. Was op moment van bewezenverklaard handelen sprake van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte of van enkele vrees voor zo’n aanranding? 4. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel (opgelegd t.z.v. ander feit), art. 36f Sr.Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. proportionaliteitseis. Hof heeft vastgesteld dat verdachte zonder aarzeling meteen meerdere kogels richting man met bivakmuts heeft afgeschoten en dat dit in de gegeven omstandigheden niet in redelijke verhouding staat tot ernst van dreigende aanranding van verdachte en medeverdachte, nu deze man enkel vuurwapen voorhanden had. Daarbij heeft hof overwogen dat e.e.a. heeft plaatsgevonden in een milieu waarin het niet ongebruikelijk is dat betrokkenen wapens bij zich dragen en dat verdachte er dan ook niet z.m. van uit mocht gaan dat er bij het tevoorschijn komen van vuurwapen meteen geschoten zou gaan worden, temeer niet nu medeverdachte man met bivakmuts aan het overmeesteren was. Het hierop gebaseerde oordeel dat beroep op noodweer moet worden verworpen, getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.Ad 2. Hof heeft aan verwerping van beroep op noodweerexces ten grondslag gelegd dat het verklaring van verdachte dat hij in paniek met arm voor zijn ogen geschoten heeft, niet aannemelijk vindt. Hof heeft dit aspect van verklaring van verdachte echter wel voor bewijs gebruikt als onderdeel van b.m. Tot cassatie behoeft deze inconsistentie echter niet te leiden. Het betreft kennelijke vergissing van hof dat het deze onderdelen van b.m. in bewijsmotivering heeft opgenomen. Andere b.m. bieden geen steun voor deze onderdelen evenmin als ’s hofs vaststellingen m.b.t. wijze waarop verdachte heeft geschoten. ‘s Hofs oordeel dat sprake is geweest van gericht en beheerst schieten en dat het daarom niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft geschoten t.g.v. hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door dreigende ogenblikkelijke aanranding van zijn en lijf van medeverdachte, is gelet daarop niet onbegrijpelijk.Ad 3. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. gevallen waarin sprake kan zijn van “ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding”. Hof heeft t.a.v. andere 2 mannen waarop verdachte heeft geschoten geoordeeld dat geen sprake is geweest van (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, omdat enkele vrees van verdachte dat deze mannen op hem zouden gaan schieten onvoldoende is om noodweersituatie aannemelijk te achten. Dit oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.Ad 4. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichting opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemd slachtoffer (van medeplegen afpersing) in arrest vermeld bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ‘s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.CAG: anders t.a.v. inconsistentie tussen motivering verwerping beroep op noodweerexces en motivering bewezenverklaring.

Ga naar uitspraak