ECLI:NL:HR:2019:1966
Datum: 17-12-2019
Onderwerp: Strafvermindering
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht
Vindplaats: Extern
Opzettelijk aanwezig hebben cocaïne (art. 2.C Opiumwet). Kon door verbalisant toegepaste dwangmiddel ‘strotten’ worden gebaseerd op het voorkomen dat verdachte zichzelf in gevaar bracht in de zin van art. 7 Politiewet 2012? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AO5819 m.b.t. de bevoegdheid van inbeslagneming en het desnoods tegen de wil van betrokkene toepassen van proportioneel geweld daarbij. In de vaststellingen van het Hof ligt besloten dat met het optreden van de verbalisant dat bestond uit het naar de keel van verdachte grijpen en het gelijktijdig bevelen de zich in de mond bevindende voorwerpen - vermoedelijk bolletjes met verdovende middelen - uit te spugen, niet alleen werd beoogd het gevaar af te wenden dat het doorslikken van die voorwerpen voor verdachte kon hebben, maar tevens uitvoering werd gegeven aan de in art. 9.3 Opiumwet neergelegde bevoegdheden tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen en het daartoe geven van een vordering tot uitlevering. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het Hof tevens tot uitdrukking heeft gebracht dat het toegepaste geweld geen letsel heeft veroorzaakt en dat het door verbalisant beoogde doel niet op een andere en minder vergaande wijze kon worden bereikt, getuigt oordeel van het Hof dat geen vormverzuim heeft plaatsgevonden, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat het Hof bij de bespreking van het verweer uitsluitend is ingegaan op het door het optreden van de verbalisant afwenden van het gevaar voor verdachte en niet tevens het bij de keel grijpen heeft benoemd als de uitoefening van de bevoegdheden van art. 9.3 Opiumwet. Volgt verwerping. CAG: anders.