OM-cassatie. Bewijsuitsluiting wegens het ontbreken van de mogelijkheid van een contra-expertise. Het oordeel van het Hof dat het door X opgestelde rapport alsmede de daarover afgelegde verklaringen en het door Y uitgebrachte rapport moeten worden aangemerkt als ‘resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen’ a.b.i. art. 359a.1.b Sv is ontoereikend gemotiveerd, nu de omstandigheid dat a.g.v. enig verzuim het voor het verrichten van een tegenonderzoek bestemde materiaal in het ongerede is geraakt, niet meebrengt dat de verkrijging van voornoemd bewijsmateriaal als ‘resultaat’ van dat in het ongerede raken en reeds op die grond als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Tegen deze achtergrond is ‘s Hofs oordeel dat “met het vernietigen (of anderszins in het ongerede geraakt zijn) van alle monsters een inbreuk [is] gemaakt op een fundamenteel element van verdachtes recht op een eerlijk proces a.b.i. art. 6.1 EVRM, meer i.h.b. van het daarin vervatte beginsel van ‘equality of arms’” niet z.m. begrijpelijk.
Spreker(s)
Uitspraken met hetzelfde onderwerp:
-
Bewijsuitsluiting
- Hoge Raad 1 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2454)
- Hoge Raad 6 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:4)
- Hoge Raad 6 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:4)
- Hoge Raad 16 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2674)
- Hoge Raad 3 juli 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV1800)
-
Art. 359 Verweren
- Hoge Raad 7 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1115)
- Hoge Raad 6 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:4)
- Hoge Raad 11 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3142)